ECLI:NL:CBB:2024:6

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/1969
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het vestigingsvereiste bij subsidieaanvraag voor COVID-19 steun

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 9 januari 2024, betreft het een geschil tussen een stichting die tussenschoolse opvang verzorgt en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 14 januari 2022 de subsidie voor vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart 2021 ingetrokken, omdat de onderneming niet zou voldoen aan het vestigingsvereiste. Dit vestigingsvereiste houdt in dat de onderneming een vestiging moet hebben op een ander adres dan het privéadres van de eigenaar, of dat de vestiging fysiek afgescheiden moet zijn van de privéwoning en voorzien van een eigen opgang.

De onderneming had in haar aanvraag aangegeven dat zij een ander adres had dan het privéadres, maar de minister concludeerde dat dit niet juist was. De onderneming is ingeschreven op het privéadres van de directeur en de basisscholen waar de opvang plaatsvindt, kunnen niet als vestiging worden beschouwd. De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, maar het College oordeelt dat het beroep ongegrond is. De onderneming voldoet niet aan het vestigingsvereiste en het vasthouden aan dit vereiste pakt niet onevenredig uit voor de onderneming.

Het College concludeert dat de minister bevoegd was om de subsidie in te trekken, omdat de onderneming onjuiste informatie heeft verstrekt in haar aanvraag. De uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor het verkrijgen van subsidies en de gevolgen van het niet voldoen aan deze vereisten. De beslissing van de minister om de subsidie in te trekken wordt bevestigd, en de onderneming krijgt geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

Stichting [naam 1] , te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. C.E. van der Meijs en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 14 januari 2022 (het intrekkingsbesluit) heeft de minister de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor de periode januari tot en met maart (Q1) van 2021 ingetrokken. Ook heeft de minister het betaalde voorschot van € 2.814,50 teruggevorderd.
Met het besluit van 10 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 23 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming verzorgt tussenschoolse opvang op enkele basisscholen. Zij is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op het adres [adres] in [plaats] , het privéadres van de directeur van de onderneming. Op het adres van inschrijving vinden administratieve werkzaamheden plaats. De tussenschoolse opvang vindt plaats op de verschillende basisscholen en wordt verzorgd door vrijwilligers.
1.2
De onderneming heeft voor Q1 van 2021 een subsidie op grond van de TVL aangevraagd. In de aanvraag is ingevuld dat de onderneming een ander adres heeft dan het privéadres, of hetzelfde adres als de privéwoning maar met een eigen opgang. De minister heeft de subsidie vervolgens verleend. Later heeft de minister de subsidie ingetrokken, omdat de onderneming volgens hem niet aan het vestigingsvereiste voldoet. Volgens de minister heeft de onderneming namelijk geen vestiging die is gevestigd op een ander adres dan het privéadres van de eigenaar en ook geen vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning en is voorzien van een eigen opgang of toegang. De informatie hierover in de aanvraag is dus niet juist. De onderneming is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Beoordeling door het College
2.1
Het beroep is ongegrond. De onderneming krijgt dus geen gelijk. Zij voldoet niet aan het vestigingsvereiste en het vasthouden aan het vestigingsvereiste pakt niet onevenredig uit. Hierna licht het College dit oordeel toe.
De onderneming voldoet niet aan het vestigingsvereiste
2.2
Het vestigingsvereiste dat voor Q1 van 2021 is opgenomen in artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL, is één van de vereisten om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL. Dit vereiste houdt in dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan deze voorwaarde te voldoen. Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’. Daarbij sluit de TVL aan bij artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007. De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.3
De onderneming en de minister zijn het er over eens dat de onderneming geen horecaonderneming of ambulante onderneming is. Het vestigingsadres van de onderneming is het privéadres van de directeur L [naam 2] . Dit is geen vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning met een eigen opgang of toegang. Daar zijn de onderneming en de minister het ook over eens. De basisscholen waar de onderneming tussenschoolse opvang verzorgt kunnen ook niet als vestiging worden beschouwd, omdat de onderneming slechts een korte tijd per schooldag gebruik maakt van een ruimte in deze basisscholen en daarvoor geen vergoeding betaalt. De ondernemer voldoet dus niet aan het vestigingsvereiste.
Het vasthouden aan het vestigingsvereiste pakt niet onevenredig uit
2.4
Het College ziet geen aanleiding om te oordelen dat het vasthouden aan het vestigingsvereiste in dit geval onevenredig uitpakt. De onderneming heeft toegelicht dat haar vaste lasten bestaan uit bijvoorbeeld kosten voor de accountant, abonnementen en het facturatiesysteem. Daar staat tegenover dat ondernemingen die geen vestiging hebben in de regel weinig vaste lasten hebben. De vaste lasten van ondernemingen met een vestiging bestaan namelijk doorgaans voor een groot deel uit de kosten voor een vestiging, zoals een bedrijfsruimte. Het is niet aannemelijk dat de vaste lasten van de onderneming zodanig hoog zijn vergeleken met wat gebruikelijk is bij ondernemers zonder vestiging, dat het nadeel dat zij lijdt omdat zij geen TVL-subsidie krijgt reden zou moeten zijn om het vestigingsvereiste in dit geval buiten toepassing te laten.
Slotsom
3 Nu de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste heeft zij ten onrechte subsidie ontvangen. In de aanvraag heeft de onderneming verklaard dat zij aan het vestigingsvereiste voldoet. Op grond van onder meer die verklaring is subsidie aan de onderneming verleend. Als de minister toen over de juiste of volledige gegevens had beschikt, dan zou hij de aanvraag hebben afgewezen. De minister was daarom op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd de subsidie in te trekken. Van redenen waarom de minister deze bevoegdheid in dit geval niet mocht gebruiken is niet gebleken. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
(…)
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
(…)
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Handelsregisterwet 2007

Artikel 1
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; (…).
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)
Artikel 2.2.1 (verstrekking subsidie), eerste en tweede lid, aanhef en onder e
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
(…)