ECLI:NL:CBB:2024:576

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/570
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 wegens niet voldoen aan vestigingsvereiste

Op 5 augustus 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/570. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 door de minister van Economische Zaken. De aanvraag werd afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste zoals opgenomen in de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). Dit vereiste houdt in dat een onderneming ten minste één vestiging moet hebben met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen toegang.

De onderneming heeft niet betwist dat zij niet voldoet aan het vestigingsvereiste, maar heeft wel aangevoerd dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat dit vereiste inhoudt dat er een kantoor in Nederland moet zijn. Daarnaast heeft de onderneming een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar andere gevallen waarin subsidie is toegekend aan vergelijkbare ondernemingen die ook niet voldeden aan het vestigingsvereiste. Het College heeft echter geoordeeld dat de onderneming geen concrete gevallen heeft genoemd en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de subsidieaanvraag ten onrechte is afgewezen.

Het College concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat niet wordt voldaan aan het vestigingsvereiste en dat de subsidieaanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 terecht is afgewezen. Aangezien het beroep ongegrond is, is de minister niet verplicht om proceskosten aan de onderneming te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/570

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 augustus 2024

Rechter: mr. M. van Duuren

Griffier: mr. J.M. Baars

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] ), voor wie niemand is verschenen
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door W. Dam

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eén van de vereisten waaraan moet worden voldaan om voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) in aanmerking te komen is het vestigingsvereiste. Dat houdt in dat een onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar van de onderneming en is voorzien van een eigen opgang of toegang.
2 De minister heeft de subsidieaanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 afgewezen, omdat de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste. De onderneming heeft niet betwist dat zij niet voldoet aan het vestigingsvereiste zoals dat is opgenomen in de TVL. Wel heeft de onderneming aangevoerd dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat het vestigingsvereiste inhoudt dat sprake moet zijn van een kantoor in Nederland. Daarnaast heeft de onderneming een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Haar zijn namelijk gevallen bekend waarbij in situaties die gelijk zijn aan die van de onderneming (kantoor aan huis), wel subsidie is toegekend, ondanks dat ook daar niet aan het vestigingsvereiste werd voldaan. Ten slotte wijst de onderneming op bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot het honoreren van de aanvraag.
3 Het College ziet in wat de onderneming heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de subsidieaanvraag ten onrechte is afgewezen. Het betoog van de onderneming dat het de vraag is of het bij het vestigingsvereiste moet gaan om een kantoor in Nederland, hoeft niet beoordeeld te worden, omdat van een vestiging van de onderneming buiten Nederland (ook) niet is gebleken.
Het beroep van de onderneming op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De onderneming heeft geen concrete gevallen genoemd en ook de omstandigheden van die gevallen waar zij op doelt niet gespecificeerd. Er kan dus niet worden vastgesteld of het om gelijke gevallen gaat.
4 De minister heeft dan ook terecht geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan het vestigingsvereiste en moest daarom de subsidieaanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 afwijzen. Omdat het beroep ongegrond is hoeft de minister geen proceskosten aan de onderneming te vergoeden.
w.g. M. van Duuren w.g. J.M. Baars