3.12De in juli 2021 uitgebrachte monitor liet een zodanige stijging van de indirecte tijd zien in de periode tussen 2017 en 2019 dat de tarieven, die onder het ZPM zouden worden gebaseerd op de geschreven directe tijd, als gevolg daarvan met 3,9% zouden dalen. Dit vormde voor de NZa geen aanleiding om de maximumtarieven 2022 op het punt van de opslag voor indirecte tijd op te hogen. De NZa heeft daarvoor de volgende argumenten genoemd:
a. a) Volgens de monitor werd voor de overgang van het db(b)c-stelsel naar het ZPM “onder de streep” een totale impact van -1,6% verwacht. De NZa vond deze gesimuleerde uitkomst een onvoldoende aanzienlijk resultaat om over te gaan tot aanpassing van de maximumtarieven;
b) De overgang naar het ZPM moest macroneutraal plaatsvinden;
c) Aan de monitor hebben volgens de NZa met name grote, geïntegreerde instellingen deelgenomen, waardoor in dat onderzoek de “bovenkant” wat betreft de indirecte tijd is meegenomen, terwijl maximumtarieven zullen gelden voor de hele sector en dus ook voor andere instellingen die minder indirecte tijd besteden;
d) De NZa had destijds de verwachting dat de hoeveelheid indirecte tijd na invoering van het ZPM zou dalen en dat de directe tijd zou toenemen.
De standpunten van partijen
4 De NZa stelt dat het niet relevant is of indirecte tijd onder het ZPM voldoende wordt vergoed. De maatstaf is immers niet of de indirecte tijd voldoende wordt vergoed, maar of de vastgestelde maximumtarieven dekking geven aan de redelijke kosten van zorg. De NZa wijst er daarbij op dat de Wmg onder meer is bedoeld om het belang van kostenbeheersing van de gezondheidszorg te versterken en het beslag op collectieve middelen op orde te houden. De NZa is van mening dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de indirecte tijd. Niet alleen heeft een monitor plaatsgevonden naar de macro impact onder het ZPM en hebben er twee Gupta-onderzoeken plaatsgevonden ter monitoring van de ontwikkeling van het volume en de omzet binnen de ggz na de invoering van het ZPM, maar ook heeft de NZa in 2023 nog een productiviteitsonderzoek verricht. Het doel van dat productiviteitsonderzoek was om te onderzoeken of een tariefaanpassing voor consulten met ingang van 2024 nodig was. Daarbij was ook aandacht voor de indirecte tijd. Helaas lieten de opgehaalde gegevens zo’n grote spreiding in productiviteit zien dat op basis daarvan geen tussentijdse tariefaanpassing kon worden doorgevoerd. Uit interviews die vervolgens zijn gehouden naar aanleiding van het grote aantal afwijkingen bleek dat sprake was van veel verschillende typen (invul)fouten, waardoor niet van de juistheid van de opgehaalde gegevens kon worden uitgegaan.
De NZa blijft bij haar standpunt dat de uitkomst van de monitor, die “onder de streep” een impact van 1,6% liet zien, geen aanleiding vormde voor het generiek ophogen van de tarieven voor 2022. De NZa is voorts van mening dat de beide Gupta-onderzoeken evenmin aanleiding konden vormen voor het ophogen van de tarieven. De door Gupta onderzochte instellingen zijn volgens de NZa namelijk niet representatief, omdat uit een nadere analyse is gebleken dat alleen de door Gupta onderzochte instellingen onder het ZPM minder indirecte tijd vergoed krijgen dan onder het oude model. Voor de rest van het veld geldt dit niet. Veel aanbieders krijgen onder het ZPM juist meer indirecte tijd vergoed. Ook voert de NZa aan dat uit het Gupta-2 onderzoek blijkt dat het grootste deel van de omzetdaling in 2022 niet door een stijging van de indirecte tijd werd veroorzaakt. Uit het onderzoek bleek immers dat de lagere omzet het gevolg was van een lagere productie (-3,2%) en tariefeffecten (-2,7%). De lagere productie werd veroorzaakt door een combinatie van verzuim (-1,7%), extra inzet PNIL (+0,9%), no-show (-0,9%) en “overige effecten” (-1,6%). Het verzuim, de no-show en de extra inzet PNIL zijn geen oorzaken die gerelateerd zijn aan een stijging van de indirecte tijd. De “overige effecten” op de productie konden niet individueel worden gekwantificeerd.
De tariefeffecten konden volgens Gupta het gevolg zijn van de introductie van het ZPM,het niet volledig verwerken van de NZa-index in de prijzen of andere onderhandelingseffecten. Gupta heeft de stijging van de indirecte tijd niet als een mogelijke oorzaak voor de lagere omzet genoemd.
De tarieven 2022 en 2023 geven volgens de NZa dekking aan redelijke kosten van zorg. De NZa wijst er in dit verband op dat er vele stappen zijn doorlopen en waarborgen zijn getroffen om te komen tot juiste en kostendekkende maximumtarieven voor 2022 en 2023:
- uitgangspunt voor het berekenen van de nieuwe tarieven vormde het kostprijsonderzoek 2020. De kosten uit dat onderzoek zijn toegerekend naar de nieuwe prestaties en geïndexeerd;
- er is een monitor uitgevoerd naar de impact van de introductie van het ZPM;
- er is een transitieprestatie beschikbaar gesteld die gebruikt kan worden om effecten van het ZPM op te vangen en Gupta heeft in opdracht van de NZa zorgaanbieders en zorgverzekeraars ondersteund bij het maken van goede afspraken over die prestatie;
- er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de macroneutrale overgang naar het ZPM, waarbij ook afspraken zijn gemaakt over de contractering;
- aan Gupta is gevraagd om onderzoek uit te voeren naar de eerste resultaten onder het ZPM;
- in 2023 heeft ook nog een productiviteitsonderzoek plaatsgevonden.
In het verweerschrift heeft de NZa verder aangegeven dat zij naar aanleiding van de uitkomst van de monitor de tarieven niet heeft opgehoogd, omdat dat slechts schijnzekerheid zou bieden, nu het immers ging om inherent onzekere voorspellingen omtrent de uitwerking van een nieuwe systematiek. In een brief van 31 mei 2024 heeft de NZa in aanvulling daarop aangegeven dat zij niet het risico rondom de stelselwijziging bij de zorgaanbieders heeft neergelegd. De NZa heeft immers op zorgvuldige wijze de tarieven voor de nieuwe prestaties vastgesteld. Een deel van het risico van de introductie van het nieuwe bekostigingsmodel ligt overigens, aldus de NZa, bij de zorgverzekeraars, gelet op de onduidelijkheid over de te verwachten volumes en omzetten.
De NZa heeft verder aangegeven dat er als gevolg van de verwachte impact van -1,6% “onder de streep”, die uit de monitor bleek, naast “niets doen”, voor haar drie mogelijkheden waren, namelijk ophogen van de tarieven, het opnieuw instellen van een administratieverplichting of het doen van aanvullend onderzoek. Het generiek ophogen van de tarieven was volgens de NZa niet terecht omdat dat in strijd zou zijn geweest met het belang van een efficiënte bekostiging van de gezondheidszorg. Het opnieuw instellen van een administratieverplichting voor zorgaanbieders om de indirecte tijd te blijven meten was evenmin een optie, omdat nu juist één van de uitgangspunten van het nieuwe stelsel was om de administratieve lasten te verlichten. Het uitvoeren van een beperkt nader onderzoek was evenmin mogelijk. In feite heeft de NZa met het in 2023 gehouden productiviteitsonderzoek geprobeerd om de indirecte tijd nader te onderzoeken. De manier waarop dat onderzoek is verlopen onderstreept dat er verregaande controles en waarborgen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de juiste gegevens worden vergaard. Zo’n nader onderzoek kost bovendien veel tijd, ook al omdat de onderzoeksgroep voldoende groot moet zijn om representatief te zijn voor de bepaling van meer dan 1000 tarieven. In de gegeven omstandigheden was het uitvoeren van zo’n onderzoek volgens de NZa geen reële optie.
De NZa heeft er ook op gewezen dat er in de ggz en fz in 2022 en 2023 gemiddeld genomen onder de maximumtarieven is gecontracteerd. Uit een door NZa opgesteld overzicht blijkt dat er per setting gemiddeld ongeveer 3 tot 10% onder de maximumtarieven is gecontracteerd. Zolang is sprake is van deze mate van contractering onder de maximumtarieven kan volgens de NZa geen sprake zijn van tekort schietende maximumtarieven.
De NZa heeft verder aangevoerd dat zij in het eerste jaar waarin het ZPM was ingevoerd, meteen heeft gereageerd op signalen over de tarieven van de groepsconsulten door die tarieven met ingang van 2023 aan te passen. De herverdeling van de algemeen indirecte tijd over de individuele behandelconsulten en de groepsconsulten, die voorheen aan de individuele behandelconsulten was toegerekend, heeft per setting plaatsgevonden. Per setting is de totale algemeen indirecte tijd hetzelfde gebleven.
5 De Verenigingen hebben aangevoerd dat de maximumtarieven 2022 en 2023 de redelijke kosten van zorg niet dekken en dat sprake is van objectiveerbare en significante ontwikkelingen op grond waarvan de NZa nader onderzoek had moeten doen. De Verenigingen hebben in dit verband niet alleen gewezen op de door de NZa uitgevoerde monitor en de beide Gupta-onderzoeken, maar ook op een in opdracht van de Nederlandse ggz door ValueCare uitgevoerd onderzoek naar de ontwikkeling van de indirecte tijd in de jaren 2017 tot en met 2021. Daaruit blijkt volgens de Verenigingen dat de indirecte tijd na 2017 is gestegen. De Verenigingen hebben wat betreft de (niet-)kostendekkendheid van de tarieven 2022 en 2023 uitsluitend aangevoerd dat de NZa onvoldoende indirecte tijd in het systeem heeft gestopt, door uit te gaan van verouderde gegevens uit 2017.
6 De DFZS en ARQ hebben alleen bezwaar en beroep ingesteld tegen de maximumtarieven 2023.
De DFZS onderschrijft de beroepsgrond van de Verenigingen dat de tarieven 2023 niet kostendekkend zijn doordat de NZa onvoldoende indirecte tijd in het systeem heeft gestopt. DFZS en ARQ bestrijden ook de methode van toerekening van de gegevens uit 2017 aan de prestaties onder het ZPM. In 2022 was er al onvoldoende indirecte tijd verdisconteerd in het systeem. Dit werkt door in de tarieven van 2023 omdat de tarieven 2023 volgens dezelfde systematiek zijn vastgesteld als de tarieven 2022. Verder is in de tarieven 2023 de algemeen indirecte tijd die in 2022 alleen aan de individuele behandelconsulten was toegekend, herverdeeld over de individuele behandelconsulten en de groepsconsulten. De combinatie van de in 2022 ingevoerde niet-kostendekkende tarieven en de herverdeling in 2023, waardoor de tarieven voor de behandelconsulten in 2023 nog eens extra werden verlaagd, heeft een zeer grote impact voor de instellingen die ambulante zorg verlenen in de fz (setting 7), omdat daar vrijwel geen groepsconsulten worden aangeboden. De NZa heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de impact van de herverdeling voor deze zorgaanbieders.
ARQ, die zorg verleent in setting 8, heeft eveneens aangevoerd dat de NZa bij de herverdeling van de algemeen indirecte tijd onzorgvuldig te werk is gegaan door ten onrechte geen onderzoek te doen naar de impact van de herverdeling voor de zorgaanbieders in setting 8. Daarbij voert ARQ aan dat de NZa is afgegaan op gegevens van acht psychiatrische universiteitsklinieken in Nederland, maar dat afgevraagd kan worden in hoeverre die gegevens representatief zijn voor ARQ. ARQ herkent zich niet in de uitkomsten van de door de NZa berekende impact van de herverdeling. De impact van de herverdeling pakt voor haar veel nadeliger uit dan de NZa heeft berekend.
7 De zorgverzekeraars hebben zich op het standpunt gesteld dat de Verenigingen, DFZS en ARQ niet aannemelijk hebben gemaakt dat het in de praktijk in de jaren 2022 en 2023 als gevolg van gestegen indirecte tijd niet mogelijk was om kostendekkend zorg te verlenen tegen de geïndexeerde maar nog niet herijkte tarieven. De zorgverzekeraars wijzen erop dat het dbc-stelsel geen enkele prikkel bevatte voor zorgaanbieders om de indirecte tijd terug te dringen. Integendeel: hoe meer netwerksamenwerking, multidisciplinaire overleggen, administratieve verplichtingen en overige patiëntgerelateerde werkzaamheden als indirecte tijd in rekening gebracht kon worden, hoe hoger de opbrengsten waren. Het is te verwachten dat er onder het ZPM meer directe tijd geschreven wordt omdat de indirecte tijd niet meer wordt vergoed. Gelet op de omzetverschuiving van indirecte naar directe tijd is de hoogte van de indirecte tijd in 2020 en 2021 niet representatief voor de daaropvolgende jaren waarin het ZPM is ingevoerd. Op dit moment wordt die verschuiving van indirecte naar directe tijd overigens nog niet gezien. Daarnaast is sprake van tal van innovaties in de vorm van diverse e-health toepassingen die efficiencyvoordelen zullen opleveren.
Dat zorgverzekeraars lagere tarieven met zorgaanbieders afspreken dan de maximumtarieven zegt overigens niets over de kostendekkendheid van de maximumtarieven in het algemeen.
Beoordeling door het College
Was herijking van de tarieven over 2022 en 2023 vereist?
8 Uit de stukken blijkt dat de indirecte tijd in de periode tussen 2017 en 2021 is toegenomen. Dit blijkt niet alleen uit de monitor, maar ook uit de Gupta-rapporten. Gupta heeft de ontwikkeling van het volume en de omzet binnen de ggz onderzocht. Hoewel Gupta de toegenomen indirecte tijd niet expliciet als oorzaak voor de lagere omzet heeft genoemd, blijkt uit een in het Gupta-2 rapport opgenomen tabel met de ontwikkeling van de directe tijd versus de indirecte tijd dat het aandeel directe tijd tussen 2018 en 2021 daalt. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat de indirecte tijd in diezelfde periode is gestegen. Verder is in een memo van de NZa van 9 september 2022 vermeld dat de NZa op basis van informatie uit Vektis (dat is een systeem waarin declaratiegegevens worden verzameld) over de jaren 2017 tot en met 2021 de signalen van Gupta en ValueCare kan bevestigen over de toegenomen indirecte tijd die door grote geïntegreerde ggz-instellingen wordt besteed. De NZa heeft ook niet langer betwist dat de indirecte tijd in die periode is toegenomen.
9 De NZa stelt zich op het standpunt dat de toegenomen indirecte tijd geen reden is om de tarieven over 2022 en 2023 tussentijds aan te passen. Het College beoordeelt de argumenten van de NZa om te volstaan met indexering in dit kader.