ECLI:NL:CBB:2024:563

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
22/451
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van correctiebedrag voor SDE+-subsidie bij wijziging van productie van hernieuwbare energie

In deze zaak heeft de minister van Klimaat en Groene Groei op 2 september 2021 de SDE+-subsidie van de [naam 1] B.V. bijgesteld. De BV had eerder subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare warmte, maar is sinds juni 2019 overgestapt op de productie van hernieuwbaar gas. De minister heeft in zijn besluit het correctiebedrag voor warmte toegepast, wat de BV betwist. De BV stelt dat de subsidie voor warmte niet strookt met haar huidige productie van gas en dat zij hierdoor te weinig subsidie ontvangt voor een rendabele productie. De minister heeft het bezwaar van de BV ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

Tijdens de zitting op 21 maart 2024 is de zaak behandeld. De BV betoogde dat de correctiebedragen voor warmte en gas niet gelijkwaardig zijn en dat de minister ten onrechte het correctiebedrag voor warmte heeft toegepast. Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht het correctiebedrag voor warmte heeft toegepast, omdat de BV geen subsidie voor gas heeft aangevraagd. De BV heeft zelf gekozen voor de subsidie voor warmte en kan niet achteraf eisen dat deze wordt omgezet naar een subsidie voor gas.

Het College heeft het beroep ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/451

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. te [plaats] (BV)

(gemachtigden: [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] )
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. J. van Essen)

Procesverloop

Met een besluit van 2 september 2021 heeft de minister de SDE+-subsidie van de BV bijgesteld. In het besluit van 2 februari 2022 heeft de minister het bezwaar van de BV hiertegen ongegrond verklaard.
De BV heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De BV heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 maart 2024. Daar zijn de gemachtigden van partijen verschenen.

Overwegingen

1. Met een besluit van 16 december 2016 (subsidiebeschikking) heeft de minister aan de BV subsidie verleend voor de productie van hernieuwbare warmte met een mestvergistings-installatie, om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare warmte en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte geheel of gedeeltelijk te compenseren (SDE+-subsidie). De BV produceerde aanvankelijk warmte en produceert vanaf juni 2019 hernieuwbaar gas (biogas). Sindsdien heeft zij ook een installatie om dat gas hoogcalorisch te maken, zodat de afnemer het kan omzetten in warmte.
2 Met het besluit van 2 september 2021 heeft de minister de aan de BV verstrekte SDE+-subsidie voor de periode van juni 2019 tot en met december 2020 bijgesteld door de subsidie waar de BV recht op heeft te verrekenen met de al verstrekte subsidie. De uitkomst is dat aan de BV over voormelde periode € 55.185,76 te weinig aan voorschot op de subsidie is betaald. In het besluit van 2 februari 2022 (bestreden besluit) is het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
3 De BV betoogt dat het haar in dit geding niet gaat om de eenmalige berekening in het bestreden besluit, maar om het feit dat de haar verleende subsidie voor warmte niet strookt met haar productie van gas. In het correctiebedrag voor warmte is, anders dan in dat voor gas, een korting voor vermeden kosten van Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie toegepast. Dat is in het geval van de BV onterecht omdat zij die kosten niet heeft vermeden maar heeft moeten betalen. Bij de BV doet zich de bijzondere situatie voor dat zij het door haar geproduceerde gas niet zelf omzet in warmte, maar dit wordt gedaan door haar afnemer Nedmag. Door de gevolgde systematiek wordt ook de post ketelrendement incorrect, want dubbel, verrekend. Doordat de minister het correctiebedrag voor warmte hanteert, ontvangt de BV te weinig subsidie voor een rendabele productie van gas. Dat de minister blijft uitgaan van de originele situatie en geen rekening houdt met het feit dat het project technisch anders is uitgevoerd om te voldoen aan de wensen van de afnemer, is niet redelijk. Het probleem kan volgens de BV worden opgelost met een vervangende subsidiebeschikking voor hernieuwbaar gas of het gebruik van correctiebedragen alsof sprake is van een subsidiebeschikking voor hernieuwbaar gas.
Beoordeling
4.1
De aan de BV verleende SDE+-subsidie voor hernieuwbare warmte berust op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDE) en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016 (Regeling). De subsidie vergoedt het verschil tussen het in de subsidiebeschikking vermelde basisbedrag en een jaarlijks vastgesteld correctiebedrag. De correctiebedragen worden per kalenderjaar, per aanwijzingsregeling, per categorie duurzame energie en per soort installatie berekend door het Planbureau voor de Leefomgeving en per kalenderjaar gepubliceerd in notities met tabellen en toelichtingen. Uit de toelichting in de notities volgt dat, en waarom, de correctiebedragen voor gas verschillen van de correctiebedragen voor warmte.
4.2
Het College stelt voorop dat in dit geding het bestreden besluit ter beoordeling voor ligt. De vraag die met betrekking tot dat besluit moet worden beantwoord is of daarin terecht het correctiebedrag voor hernieuwbare warmte is toegepast en niet dat voor hernieuwbaar gas.
4.3
Het College volgt de minister in zijn standpunt dat hij, omdat hij aan de BV op haar aanvraag subsidie voor warmte heeft verleend, terecht het correctiebedrag voor warmte heeft toegepast. De van toepassing zijnde regelgeving biedt niet de mogelijkheid om daarvan af te wijken. Dat het door de BV geproduceerde gas door haar afnemer uiteindelijk alsnog wordt omgezet in warmte helpt haar in dit geding niet omdat aan de BV voor de productie van gas geen subsidie is verleend.
4.4
Het is de eigen vrije keuze van de BV geweest om subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte aan te vragen en vervolgens niet langer zelf de warmte te produceren waarvoor zij subsidie heeft aangevraagd en gekregen. Bijzondere omstandigheden zijn door de BV niet aangevoerd. De wijze waarop zij de productie van warmte technisch heeft geregeld, kwalificeert niet als zodanig. Van een onevenwichtig besluit, in die zin dat sprake is van omstandigheden waaronder het voor de BV onevenredig bezwarend zou zijn dat de minister bij de toepassing van het Besluit SDE uitgaat van de originele aanvraag en geen rekening houdt met het feit dat het project technisch anders is uitgevoerd, blijkt dan ook niet (zie uitspraak van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, onder 8.2). Dat de BV niet de subsidie krijgt die zij voor een rendabele productie van hernieuwbaar gas zegt nodig te hebben, komt daarom voor haar rekening en risico. De door de BV voorgestelde oplossing om de verleende subsidie voor warmte om te zetten in een verleende subsidie voor gas, wat volgens de minister niet mogelijk is, valt buiten de omvang van dit geding. Wat partijen daarover hebben aangevoerd hoeft daarom niet besproken te worden.
4.5
De hiervoor onder 4.2 vermelde vraag beantwoordt het College bevestigend.
Slotsom
5 Het beroep is ongegrond.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. O.L.H.W.I. Korte, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. J.W.E. Pinckaers