In deze zaak heeft de minister van Klimaat en Groene Groei op 2 september 2021 de SDE+-subsidie van de [naam 1] B.V. bijgesteld. De BV had eerder subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare warmte, maar is sinds juni 2019 overgestapt op de productie van hernieuwbaar gas. De minister heeft in zijn besluit het correctiebedrag voor warmte toegepast, wat de BV betwist. De BV stelt dat de subsidie voor warmte niet strookt met haar huidige productie van gas en dat zij hierdoor te weinig subsidie ontvangt voor een rendabele productie. De minister heeft het bezwaar van de BV ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
Tijdens de zitting op 21 maart 2024 is de zaak behandeld. De BV betoogde dat de correctiebedragen voor warmte en gas niet gelijkwaardig zijn en dat de minister ten onrechte het correctiebedrag voor warmte heeft toegepast. Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht het correctiebedrag voor warmte heeft toegepast, omdat de BV geen subsidie voor gas heeft aangevraagd. De BV heeft zelf gekozen voor de subsidie voor warmte en kan niet achteraf eisen dat deze wordt omgezet naar een subsidie voor gas.
Het College heeft het beroep ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.