ECLI:NL:CBB:2024:544

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
22/2205
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag Stichting Ice & Events op basis van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 augustus 2024, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken aan de Stichting Ice & Events beoordeeld. De aanvraag was gedaan op basis van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE). De minister had de aanvraag afgewezen omdat het evenement, Hartje Winter, niet voldeed aan de vereisten van de ATE, met name de eis dat een evenement binnen een periode van 15 dagen moet plaatsvinden. Hartje Winter was gepland van 17 december 2021 tot en met 9 januari 2022, wat resulteerde in een evenementenduur van 24 dagen. De stichting voerde aan dat Hartje Winter uit meerdere deelevenementen bestond en dus niet als een meerdaags evenement moest worden beschouwd. De minister en het College oordeelden echter dat de aanvraag en aanmelding voor één evenement waren ingediend en dat de evenementenduur een bewuste keuze was van de regelgever om de doelgroep van de regeling af te bakenen.

De stichting stelde ook dat de evenementenduur willekeurig was en dat andere evenementen, zoals de Parade, wel subsidie hadden ontvangen. Het College oordeelde dat de minister niet verplicht was om een oplossing te bieden voor alle evenementen en dat de afbakening van de doelgroep van de ATE niet willekeurig was. De stichting kon geen bijzondere omstandigheden aanvoeren die een afwijking van de regeling rechtvaardigden. Uiteindelijk werd het beroep van de stichting ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

Stichting Ice & Events, te Alkmaar (stichting)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Met het besluit van 16 maart 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de stichting voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) afgewezen.
Met het besluit van 6 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een aanvullend stuk ingediend.
De zitting was op 20 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens de stichting en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Omdat de evenementensector hard werd geraakt door de beperkende maatregelen van de rijksoverheid als gevolg van de uitbraak van het coronavirus COVID-19, is door het kabinet in juni 2021 eerst de Tijdelijke regeling Subsidie evenementen Covid-19 (TRSEC) opengesteld en later de ATE. Met de ATE wilde het kabinet organisatoren van evenementen tegemoetkomen die kosten hadden gemaakt. Wanneer een organisator kosten heeft gemaakt voor het organiseren van een evenement in de periode van 10 juli tot en met 31 december 2021 en dat evenement onverhoopt door de overheid werd verboden vanwege de coronasituatie, konden al gemaakte kosten voor de organisatie van het evenement worden gesubsidieerd op grond van de ATE.
1.2
De stichting wilde in de periode van 17 december 2021 tot en met 9 januari 2022 de jaarlijks terugkerende gebeurtenis Hartje Winter organiseren in het centrum van Heerhugowaard. Hartje Winter is een gebeurtenis met activiteiten (schoolschaatsen, vrij schaatsen, clinics, curling, een optreden van een DJ en een schaatsdag van de Koninklijke Nederlandse Schaatsbond) op en rond een ijsbaan in de buitenlucht. Hartje Winter is in 2021 niet doorgegaan en de stichting heeft subsidie op grond van de ATE aangevraagd.
1.3
De minister heeft de aanvraag voor subsidie afgewezen, omdat geen sprake is van een evenement in de zin van artikel 1 van de ATE. Volgens die bepaling is een evenement een projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt binnen een periode van 15 dagen (evenementenduur). Hartje Winter zou 24 dagen duren en voldoet dan ook niet aan die bepaling. In het bestreden besluit heeft de minister daarnaast geconcludeerd dat de subsidieaanvraag niet voldoet aan artikel 3 van de ATE, omdat Hartje Winter niet is geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. De stichting heeft namelijk toegelicht dat zij Hartje Winter ergens in oktober of november 2021 heeft geannuleerd en toen gold nog geen evenementenverbod voor de data waarop Hartje Winter zou plaatsvinden.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de stichting
3.1
De stichting stelt dat Hartje Winter uit meerdere, losstaande deelevenementen op en rond de ijsbaan bestaat. Het is dus geen meerdaags evenement. Om praktische overwegingen heeft de stichting één subsidie, vergunning en verzekering aangevraagd voor Hartje Winter. Als de minister de verschillende evenementen los beoordeelt, vinden die allemaal binnen een periode van 15 dagen plaats.
3.2
De evenementenduur is later aan de ATE toegevoegd: in de versie van de ATE van 8 november 2021 is het vereiste niet opgenomen. Daardoor heeft de stichting het evenement en de subsidieaanvraag niet kunnen afstemmen op de ATE.
3.3
De stichting voert verder aan dat de evenementenduur als onderdeel van de definitie van het begrip evenement willekeurig is. De evenementenduur is volgens het woordenboek en kennisbronnen geen onderdeel van de definitie. Er zijn bovendien veel (sport)evenementen die 17 tot wel 31 dagen duren, bijvoorbeeld de Tour de France en het Europees Kampioenschap voetbal. Ook dat zijn evenementen.
3.4
Het niet door kunnen laten gaan van het evenement in 2021 in combinatie met het niet krijgen van een subsidie is een financiële aderlating voor de stichting. Daardoor is de organisatie stil komen te staan en zijn latere edities van Hartje Winter niet doorgegaan. Dit leidt ertoe dat het doel van de ATE, om evenementen te ondersteunen en de coronacrisis te laten overbruggen, niet is bereikt. Op basis van het voorgaande had de minister naar de geest van de ATE een subsidie moeten verlenen.
3.5
Theaterfestival de Parade in Amsterdam zou 17 dagen duren, maar heeft wel een subsidie ontvangen van de minister.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat Hartje Winter niet binnen een periode van 15 dagen plaats zou vinden. Uit de stukken bij de subsidieaanvraag blijkt namelijk dat Hartje Winter zou plaatsvinden van 17 december 2021 tot en met 9 januari 2022. De stelling dat geen sprake is van een meerdaags evenement onder de naam Hartje Winter volgt de minister daarom niet.
4.2
De evenementenduur is bij de vaststelling van de ATE op 26 februari 2022 opgenomen als definitie. Eerdere of andere versies bestaan niet. In de TRSEC, de voorloper van de ATE, is de evenementenduur ook een onderdeel van de definitie van het begrip evenement. De bedoeling is om met de ATE evenementen achteraf te subsidiëren en het is niet de bedoeling dat organisatoren de subsidieaanvraag afstemmen op de ATE.
4.3
De evenementenduur is een bewuste afbakening van de doelgroep van de ATE. De ATE is bedoeld om kleine en kortdurende evenementen te subsidiëren die niet voor subsidie op grond van de TRSEC in aanmerking komen. De minister heeft tijdens de zitting gewezen op het verslag van een commissiedebat (Kamerstukken II 2021/2022, 35420, nr. 491) waarin de minister heeft toegelicht dat de regelgever die termijn bewust heeft gekozen voor het subsidiëren van kortdurende evenementen. De definitie uit een woordenboek of andere bronnen is niet relevant, het gaat om de tekst van de ATE. De ATE is aangemeld bij de Europese Commissie met de evenementendefinitie. Daarvan afwijken kan niet, omdat staatssteun (in dit geval subsidie) anders onrechtmatig wordt verleend.
4.4
De minister heeft toegelicht dat voor twee edities van de Parade subsidie is gevraagd, dat per editie van de Parade is beoordeeld of voldaan is aan de evenementenduur en dat alleen voor de editie in Rotterdam subsidie is verleend. Die editie vond volgens informatie van de minister plaats binnen een periode van 15 dagen.
Beoordeling door het College
Is sprake van een evenement zoals bedoeld in de ATE?
5.1
Op grond van artikel 1 van de ATE is een evenement ‘een projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt binnen een periode van 15 dagen (…).’
5.2
Het betoog dat Hartje Winter als een verzameling deelevenementen, en dus niet als een meerdaagse gebeurtenis, moet worden aangemerkt, slaagt niet. Vast staat dat de activiteiten op en rond de ijsbaan gedurende een periode van meerdere dagen zouden plaatsvinden onder de naam Hartje Winter. Uit de verzekeringsaanvraag en de aanmelding voor de evenementenkalender van de gemeente heeft de minister terecht afgeleid dat het evenement van 17 december 2021 tot en met 9 januari 2022 zou plaatsvinden. Daarbij komt dat deze aanvraag en aanmelding voor één evenement zijn ingediend, net als de subsidieaanvraag. De stichting heeft bovendien tijdens de zitting toegelicht dat Hartje Winter in de regel plaatsvindt van twee dagen voor tot twee dagen na de kerstvakantie en dat de stelling over de deelevenementen (achteraf) is ingenomen als reactie op de uitleg van de minister van de ATE. De minister heeft dus terecht geconcludeerd dat sprake is van een meerdaagse gebeurtenis die niet binnen een periode van 15 dagen zou plaatsvinden.
5.3
Omdat Hartje Winter een meerdaagse gebeurtenis is die niet binnen een periode van 15 dagen zou plaatsvinden, voldoet de gebeurtenis niet aan de definitie zoals bepaald is in artikel 1 van de ATE. De minister moet de subsidieaanvraag dan afwijzen op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. De ATE bevat geen hardheidsclausule op grond waarvan een uitzondering kan worden gemaakt op de vereiste duur van het evenement.
Kan de stichting een geslaagd beroep doen op het verbod van willekeur?
6.1
De stichting vindt de evenementenduur willekeurig. Het College begrijpt dit zo dat de stichting vindt dat artikel 1 van de ATE exceptief moet worden getoetst aan het verbod van willekeur. Met exceptieve toetsing wordt bedoeld dat beoordeeld wordt of het algemeen verbindende voorschrift, in dit geval artikel 1, aanhef en onder evenement, van de ATE, in strijd is met het willekeurverbod en daarom onverbindend moet worden verklaard.
6.2
Naar het oordeel van het College is dat niet het geval. Dat de evenementenduur onderdeel is van de definitie van evenement in de ATE en dat de duur op 15 dagen is gesteld, is een bewuste en onderbouwde keuze van de minister geweest. De evenementenduur dient ter afbakening van de doelgroep van de ATE. Dat blijkt allereerst uit de toelichting op de ATE (Stcrt. 2022, 6038, blz. 6):
‘1.3 Voor wie/wat is de regeling bedoeld?
Deze regeling is gericht op kleine en middelgrote evenementen die niet vallen onder de TRSEC. Het gaat dan om projectmatig opgezette, één- of meerdaagse fysieke events binnen een periode van ten hoogste vijftien dagen. (…).’
De ATE is opgesteld als vangnet voor evenementen die niet onder de TRSEC vielen vanwege de eis van een annuleringsverzekering voor een eerdere editie van het betreffende evenement. Voor de duur van het evenement als onderdeel van de definitie is daarom in de ATE aangesloten bij de TRSEC die op 16 juni 2021 (Stcrt. 2021, 31019) is vastgesteld. Dat er een eerdere versie zou zijn van de ATE waarin de duur geen onderdeel van de definitie van evenement was, zoals de stichting stelt, is het College niet gebleken. De definitie is vanaf het moment van vaststelling van de ATE op 24 februari 2022 (Stcrt. 2022, 6038) ongewijzigd gebleven en bevat, net als de definitie van evenement in de TRSEC, de 15 dagen duur. Verder blijkt uit het verslag van het commissiedebat van 7 juni 2022 (Kamerstukken II 2021/2022, 35420, nr. 491, blz. 50 en 52) dat de ATE is bedoeld voor kortdurende evenementen en dat de keuze voor 15 dagen een financiële achtergrond heeft. De minister heeft dat in reactie op een vraag over kerstcircussen als volgt toegelicht:
‘Ondanks dat de ATE veel evenementen uit de problemen heeft gehouden, is maatwerk op die manier niet mogelijk gebleken. Want de voorwaarde is dat een evenement maximaal veertien dagen duurt. In dit geval gaat het over een evenement dat langer duurt. Deze kerstcircussen vielen daarbuiten. Dat is de consequentie van de regeling zoals we die hebben opgesteld. Die was bedoeld voor kortdurende evenementen.
(…)
Er is destijds gekeken of we naar 30 dagen konden gaan. Ik begrijp dat ook vanwege financiële redenen die regeling toen niet zodanig is opgerekt.’
Het bestaan van andere, ruimere, definities van evenement in het woordenboek en langer durende (sport)evenementen, maakt niet dat de afbakening van de doelgroep van de ATE door artikel 1, aanhef en onder evenement, willekeurig is. Dat geldt ook voor het gegeven dat bepaalde evenementen vanwege die afbakening buiten de ATE vallen. De minister is niet gehouden om een oplossing te bieden voor alle evenementen. Uit het bovenstaande blijkt bovendien dat de consequenties van de beperking tot 15 dagen onder ogen zijn gezien.
Moest de minister op grond van het gelijkheidsbeginsel van de ATE afwijken?
7 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt naar het oordeel van het College niet. Niet is vast komen te staan dat de minister in een geval dat gelijk is aan dat van de stichting subsidie heeft verleend. De minister heeft namelijk toegelicht dat per editie van de Parade is beoordeeld of aan de evenementenduur wordt voldaan en dat de subsidieaanvraag van de Parade Amsterdam vanwege de evenementenduur is afgewezen en die van de Parade Rotterdam is toegewezen omdat die editie binnen een periode van 15 dagen plaatsvond. Het College ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
Kan de stichting een geslaagd beroep doen op het evenredigheidsbeginsel?
8.1
Het College begrijpt het betoog van de stichting dat de minister naar de geest van de ATE subsidie zou moeten uitkeren zo, dat zij vindt dat artikel 1 van de ATE in haar geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat die bepaling zeer onredelijk uitpakt.
8.2
Het College overweegt dat artikel 1 van de ATE aan de minister een gebonden bevoegdheid geeft. Dat betekent dat de minister de subsidie niet kan verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepaling. Volgens de rechtspraak van het College van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190) geldt bij een gebonden bevoegdheid dat beoordeeld moet worden of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van die bepaling in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
8.3
Het bestreden besluit is alleen dan onevenwichtig als specifieke omstandigheden daar in het individuele geval van de stichting aanleiding voor geven. De stichting heeft geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd, die maken dat de minister had moeten afwijken van de regeling. Dat wel een recht op tegemoetkoming zou hebben bestaan als de stichting de duur van het evenement aan de ATE had aangepast, is niet zo’n omstandigheid. Dat geldt ook niet voor de financiële omstandigheden van de stichting. De stichting heeft de toeleveranciers tijdig kunnen afzeggen en heeft niet gesteld dat zij de resterende kosten niet kan dragen.
8.4
De afwijzing van de subsidieaanvraag is gezien het voorgaande niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, zodat er geen reden is om artikel 1 van de ATE in dit geval buiten toepassing te laten.
Het College komt niet toe aan de bespreking van het evenementenverbod
9 Het College komt niet toe aan de bespreking van dat wat de stichting heeft aangevoerd over het evenementenverbod, omdat de minister al terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een evenement in de zin van de ATE.
Slotsom
10 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. M. Ettema

Bijlage

Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a,
1. Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels;
Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19
Artikel 1, aanhef en onder,
evenement
In deze regeling wordt verstaan onder:
evenement: projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt binnen een periode van 15 dagen, op een andere plaats dan:
a. in een woning of op een daarbij behorend erf;
b. in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet; of
c. in een gebouw, of buitenruimte, bestemd voor de presentatie van podiumkunsten op basis van reguliere podiumprogrammering;