ECLI:NL:CBB:2024:532
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor horecaonderneming met omzetverlies
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 30 juli 2024, zaaknummer 23/209, werd de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 (Q4 2021) beoordeeld. De aanvraag was ingediend door een V.O.F. die sinds 1 januari 2016 ingeschreven staat en in juni 2020 een nieuw restaurant opende. De minister van Economische Zaken had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies in de referentieperioden, aangezien er in die periodes geen omzet was behaald. De onderneming stelde dat Q3 2020 als referentieperiode moest worden gehanteerd, omdat zij pas in juni 2020 kon starten met haar nieuwe restaurant.
Tijdens de zitting op 23 mei 2024 werd het standpunt van de onderneming besproken, waarbij zij aanvoerde dat de inschrijfdatum uit 2016 niet relevant was voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, omdat dit een andere horecagelegenheid betrof. De minister daarentegen stelde dat er geen sprake was van een nieuwe onderneming, maar van een voortzetting van bestaande activiteiten. Het College oordeelde dat de eerdere uitspraak van 6 juni 2023, waarin dezelfde feiten en omstandigheden aan de orde waren, ook van toepassing was op deze zaak. Het College concludeerde dat de onderneming niet als startende onderneming kon worden aangemerkt en dat de minister terecht de aanvraag had afgewezen.
De uitspraak benadrukt dat de TVL-regeling geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de voorgeschreven referentieperioden en dat de omstandigheden van de onderneming niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.