ECLI:NL:CBB:2024:520

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
23/558
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De onderneming had op 14 april 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Economische Zaken als een pro-forma-aanvraag aangemerkt, omdat deze buiten de aanvraagperiode viel. De aanvraagperiode voor Q1 2022 liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarna de onderneming beroep instelde tegen dit besluit.

Het College oordeelde dat het afwijzen van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming had ten onrechte aangenomen dat de aanvraagtermijn voor Q1 2022 gelijk was aan die van eerdere kwartalen. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming is om tijdig een aanvraag in te dienen en dat de minister niet verplicht was om de onderneming persoonlijk te informeren over wijzigingen in de aanvraagtermijnen. De kortere aanvraagperiode was duidelijk gecommuniceerd in de TVL en op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Er waren geen bijzondere omstandigheden die de afwijzing onevenredig maakten.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de subsidieaanvraag af te wijzen, standhield. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/558
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 27 juni 2022 heeft de minister de melding van de onderneming van
14 april 2022 aangemerkt als pro-forma-aanvraag om een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 en deze vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 30 december 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1 Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is. Omdat het College over voldoende informatie beschikt, ziet het geen reden om tegemoet te komen aan het verzoek van de onderneming om gehoord te worden op een zitting.
2.1
Een subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 kon worden ingediend in de periode van
28 februari 2022 (vanaf 8.00 uur) tot en met 31 maart 2022 (vóór 17.00 uur). Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze niet tijdig is ingediend. De Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is) bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
2.2
Als een ondernemer na het verstrijken van de aanvraagperiode contact opneemt met de minister om een probleem bij de aanvraag te melden, merkt de minister deze melding aan als pro-forma-aanvraag en beoordeelt vervolgens of de door een ondernemer aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om hem op grond van het evenredigheidsbeginsel alsnog de mogelijkheid te bieden een aanvraag in te dienen. Bij die beoordeling neemt de minister als uitgangspunt dat het de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers is om tijdig een aanvraag in te dienen. In sommige gevallen vindt de minister het tegenwerpen van deze eigen verantwoordelijkheid echter niet evenredig. Dan gaat het om gevallen waarin ten tijde van de aanvraagperiode sprake was van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’. Ondernemers kunnen ook een beroep doen op ‘overige omstandigheden’. Zie ook de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293) [1] waarin deze werkwijze van de minister is besproken. Het College merkt op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
3. De onderneming heeft aangevoerd dat zij de subsidieaanvragen voor eerdere kwartalen altijd kon indienen tot het einde van de maand na afloop van het kwartaal waarop de aanvraag betrekking had. Nu bleek ineens dat de aanvraagperiode voor dit subsidiekwartaal vervroegd was. De minister heeft hierover niet tijdig gecommuniceerd. Bovendien was het inkorten van de aanvraagperiode niet nodig. De onderneming heeft haar aanvraag op 14 april 2022 ingediend, zodat er nog genoeg tijd was om deze in behandeling te nemen vóór 30 juni 2022, de datum waarop alle aanvragen vanwege Europese regelgeving verwerkt moesten zijn. De onderneming vindt daarom dat er alle reden was om coulance toe te passen en dat zij alsnog in de gelegenheid gesteld moet worden om een aanvraag in te dienen.
4. Het College is van oordeel dat in dit geval het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat de onderneming niet binnen de aanvraagperiode voor Q1 van 2022 een aanvraag heeft ingediend, komt doordat zij ervan was uitgegaan dat voor Q1 van 2022 dezelfde aanvraagtermijn zou gelden als voor de eerdere openstellingen van de TVL. Dit moet voor haar rekening blijven. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246), rustte op de minister niet de verplichting om de onderneming over (wijzigingen in) de TVL persoonlijk te informeren. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen en tijdig een aanvraag in te dienen. Dat de aanvraagperiode bij deze subsidieperiode (Q1 van 2022) korter was dan bij andere subsidieperioden, maakt dat niet anders. Het eindtijdstip van de aanvraagperiode wordt duidelijk genoemd in de TVL en was ook gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Niet is gebleken dat het voor de onderneming niet mogelijk was om tijdig een aanvraag voor Q1 van 2022 te doen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de afwijzing onevenredig maken.
5. Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.