ECLI:NL:CBB:2024:517

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
23/383
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag stichting voor evenement door minister op basis van evenementenverbod in Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2024, zaaknummer 23/383, is de aanvraag van de Stichting Heideweek Ede voor subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) afgewezen. De minister van Economische Zaken had de aanvraag afgewezen omdat de stichting niet voldeed aan de vereisten van de regeling, specifiek dat het evenement geannuleerd moest zijn als gevolg van een evenementenverbod. De stichting had de Heideweek, die gepland stond van 20 tot en met 28 augustus 2021, op 14 juli 2021 geannuleerd. Op dat moment gold er echter nog geen evenementenverbod voor de data van het evenement, aangezien de maatregelen pas op 13 augustus 2021 door het kabinet werden aangekondigd. De stichting betwistte het standpunt van de minister, maar het College oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet kon worden goedgekeurd. De stichting had de mogelijkheid om de kosten te matigen, en de minister had geen discretionaire bevoegdheid om de subsidie te verstrekken zonder dat aan de voorwaarden was voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden in de ATE en dat de minister niet kan afwijken van deze voorwaarden zonder uitzonderlijke omstandigheden. Het College verklaarde het beroep van de stichting ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

Stichting Heideweek Ede, te Ede (stichting)

(gemachtigde: mr. T.J. van Veen)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. S.M. Piron en mr. T. Khidous)

Procesverloop

Met het besluit van 2 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de stichting voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) afgewezen.
Met het besluit van 9 december 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 30 mei 2024. Aan de zitting heeft [naam] namens de stichting deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde van de stichting. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
Totstandkoming en doel van de ATE
1.1
Omdat de evenementensector hard werd geraakt door de beperkende maatregelen van de rijksoverheid als gevolg van de uitbraak van het coronavirus COVID-19, is door het kabinet in juni 2021 eerst de Tijdelijke regeling Subsidie evenementen Covid-19 (TRSEC) opengesteld. In de toelichting bij deze regeling is erop gewezen dat organisatoren van evenementen het financiële risico van annulering door een pandemie niet meer kunnen verzekeren, omdat verzekeraars deze dekking uit hun annuleringspolissen hebben geschrapt. Om te stimuleren dat in de tweede helft van 2021 toch evenementen georganiseerd zouden worden, was een andere vorm van zekerheid nodig. Het door het kabinet gereserveerde bedrag werd hiervoor ingezet door middel van een subsidie die uitsluitend zou worden uitgekeerd als een evenement daadwerkelijk geannuleerd moest worden vanwege een verbod. Door op deze manier het investeringsverlies te dekken, stond de rijksoverheid als het ware garant voor de gemaakte kosten. Het kabinet beoogde zo de levensvatbaarheid van de sector, inclusief de achterliggende keten van betrokken bedrijven, voor de nabije toekomst te bevorderen. De regeling was erop gericht dat de organisator van een evenement gecompenseerd werd voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement en dat hij zijn toeleveranciers kon betalen voor zover hij daartoe privaatrechtelijk verplicht was (Stcrt. 2021, 31019).
1.2
Met de ATE wilde het kabinet organisatoren van evenementen tegemoetkomen die wel kosten hadden gemaakt, maar niet voldeden aan de voorwaarden voor de TRSEC. De directe aanleiding voor de ATE was het kabinetsbesluit van 9 juli 2021 om ongeplaceerde evenementen met ingang van 10 juli 2021 te verbieden. Een belangrijke overweging voor het kabinet was hierbij dat organisatoren van evenementen niet meer de kans hadden hun kosten te matigen vanwege het vrijwel onmiddellijk ingaande evenementenverbod. Hierdoor bestond het risico dat veel kleinschalige, lokaal georganiseerde evenementen met financiële tekorten zouden blijven zitten, met mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokken gemeenschappen. Het kabinet heeft de beperkende maatregelen van 9 juli 2021 driemaal verlengd (bij besluitvorming van 13 augustus 2021, 14 september 2021 en 12 november 2021), zodat de ATE betrekking heeft op de periode vanaf 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021 (Stcrt. 2022, 6038).
Aanleiding voor deze procedure
2 De stichting houdt zich bezig met het jaarlijks organiseren van het evenement de Edese Heideweek. In 2021 zou de Heideweek plaatsvinden van 20 tot en met 28 augustus. Eén van de georganiseerde activiteiten betrof een viertal muziekavonden op een plein in het centrum van Ede. Aan de organisatie Sidekick Events B.V. was opdracht gegeven die muziekavonden te verzorgen. In de bestuursvergadering van 14 juli 2021 is besloten om de voorbereidingen voor de Heideweek, inclusief de muziekavonden, te staken. De Heideweek heeft dat jaar geen doorgang gevonden. De stichting heeft op 19 april 2022 subsidie op grond van de ATE aangevraagd. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat op het moment dat de stichting het evenement annuleerde geen evenementenverbod voor de geplande data van het evenement gold of was aangekondigd.
Wettelijk kader
3 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de stichting
4.1
De stichting betwist het standpunt van de minister dat op 14 juli 2021 voor het te organiseren evenement geen sprake was van een evenementenverbod. Op dat moment gold namelijk een verbod van de rijksoverheid om evenementen te organiseren waarbij niet iedere bezoeker een vaste zitplaats zou hebben en meer dan 2/3 van de capaciteit zou worden benut. Omdat op het plein waar de muziekavonden zouden plaatsvinden geen vaste zitplaatsen konden worden gerealiseerd, konden de muziekavonden, als gevolg van de maatregelen van de rijksoverheid, geen doorgang vinden.
4.2
Ook het standpunt van de minister dat uit op 12 augustus 2021 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3713) blijkt dat festivals en evenementen geen aanspraak kunnen maken op subsidie als organisatoren zelf besluiten om het evenement te annuleren, ongeacht de redenen, is volgens de stichting onjuist. De staatsecretaris heeft namelijk duidelijk aangegeven dat geen financiële steun wordt gegeven als om andere redenen dan een verbod van rijkswege het evenement niet doorgaat. Dat laatste is echter onmiskenbaar in het geval van de stichting aan de orde: de muziekavonden zijn afgelast op grond van door de rijksoverheid afgekondigde coronamaatregelen. En niet, zoals de minister lijkt te veronderstellen, om oplopende kosten te beperken, hoewel de stichting dat standpunt in de bezwaarfase nog innam.
4.3
Omdat de inhoud van de al eerder aangekondigde ATE op 14 juli 2021 nog niet bekend was, kon de stichting haar handelen daar niet op afstemmen. Als de inhoud en de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen op dat moment wel al bekend waren geweest, dan had de stichting kunnen besluiten om te wachten met het annuleren van het evenement.
4.4
Tot slot verwijst de stichting naar de door haar overgelegde uitspraken van de rechtbank Gelderland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daarin is geoordeeld dat de stichting, met een terecht beroep op overmacht wegens coronamaatregelen, op 16 juli 2021 de overeenkomst met Sidekick Events B.V. rechtsgeldig kon ontbinden.
Standpunt van de minister
5.1
De minister heeft zijn standpunt dat de subsidieaanvraag op grond van artikel 3, eerste lid, van de ATE terecht is afgewezen, als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ATE wordt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt om de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod te dekken. Uit het laatste gedeelte van deze bepaling volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. De minister verwijst naar de uitspraak van het College van 13 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:88), waarin het College in een vergelijkbare zaak heeft overwogen dat artikel 3, eerste lid, van de ATE aan de minister een gebonden bevoegdheid geeft, wat betekent dat de minister de subsidie niet kan verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepaling.
5.2
Op het moment dat de stichting het evenement (de Heideweek/muziekavonden) annuleerde, te weten op 14 juli 2021, was er weliswaar een evenementenverbod, maar nog niet voor de data waarop het evenement zou plaatsvinden; 20 tot en met 28 augustus 2021. De maatregelen voor evenementen in de periode vanaf 14 augustus 2021 zijn namelijk pas op 13 augustus 2021 door het kabinet aangekondigd. Nu het evenement niet is geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod op de geplande data, komt de stichting niet in aanmerking voor subsidie op grond van de ATE. Gelet daarop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer volgens de minister.
5.3
Wat betreft de door de stichting overgelegde uitspraken van de rechtbank Gelderland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, merkt de minister op dat die uitspraken zien op een geschil in de privaatrechtelijke sfeer en dat hij zich daarom niet gebonden acht aan de inhoudelijke overwegingen die aan die uitspraken ten grondslag liggen.
Beoordeling door het College
6.1
In de door de minister aangehaalde uitspraak van 13 februari 2024 heeft het College onder meer het volgende overwogen:
“5.1 Artikel 3, eerste lid, van de ATE bepaalt dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Uit het laatste gedeelte van deze bepaling volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Anders wordt het evenement immers niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
5.2
Op het moment dat de onderneming het evenement annuleerde, te weten op 21 juli 2021, was er weliswaar een evenementenverbod, maar nog niet voor de data waarop het evenement zou plaatsvinden (1 en 2 september 2021). De maatregelen voor evenementen in de periode vanaf 14 augustus 2021 zijn namelijk pas op 13 augustus 2021 door het kabinet aangekondigd. Anders dan door de onderneming is betoogd, blijkt uit de letterlijke tekst van de persconferentie op 9 juli 2021 niet dat toen al bekend was dat er na 13 augustus 2021 een evenementenverbod zou zijn. De onderneming heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit zou blijken dat op het moment dat de onderneming het evenement annuleerde, al duidelijk was dat op de geplande data van het evenement een evenementenverbod zou gelden.”
6.2
Het College ziet geen aanleiding om in de zaak van de stichting anders te oordelen. Net als in de zaak die tot de uitspraak van 13 februari 2024 heeft geleid, gold op het moment dat de stichting op 14 juli 2021 het evenement annuleerde nog geen evenementenverbod voor de periode waarbinnen het geplande evenement (de Heideweek/muziekavonden) zou plaatsvinden. Ook was op 14 juli 2021 nog niet bekend dat op de persconferentie van 13 augustus 2021 een met ingang van 14 augustus 2021 geldend evenementenverbod zou worden afgekondigd.
6.3
Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de beslissing om op 14 juli 2021 het evenement te annuleren mede was ingegeven door de wens van de stichting om de kosten te beperken, verwijst het College – hoe begrijpelijk die beslissing ook zou zijn – naar de toelichting op de ATE. Zoals hiervoor onder 1.2 al aangehaald, blijkt daaruit dat een belangrijke overweging bij het opstellen van de regeling was dat organisatoren van evenementen niet meer de kans hadden hun kosten te matigen vanwege het vrijwel onmiddellijk ingaande evenementenverbod. De stichting daarentegen had wel de mogelijkheid om de kosten te matigen, omdat de data waarop het geplande evenement zou plaatsvinden verder in de tijd lagen.
6.4
De stelling van de stichting dat zij de gevolgen van haar annuleringsbeslissing niet kon overzien, omdat op dat moment nog onbekend was hoe de regeling zou komen te luiden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het eerste lid van artikel 3 van de ATE geeft aan de minister een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat de minister de subsidie niet mag verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepaling dat het evenement moet zijn geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod voor de data van het geplande evenement. De ATE bevat geen hardheidsclausule. Alleen bij zeer uitzonderlijke omstandigheden kan de minister van de ATE afwijken. De door de stichting aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van het College niet zo uitzonderlijk dat de minister om die reden een uitzondering op de ATE had moeten maken. Meer organisaties, zoals de stichting, bevonden zich in dezelfde situatie.
6.5
Aan de rechterlijke uitspraken die de stichting heeft overgelegd, kan niet de waarde worden gehecht die de stichting wenst. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt, zien die uitspraken op een geschil in de privaatrechtelijke sfeer met een ander toetsingskader dan in het hier voorliggende publiekrechtelijke geschil, waarin het gaat om het verlenen van subsidie van overheidswege.
6.6
Op de zitting heeft de stichting verklaard dat wat zij heeft aangevoerd over de vergunning, die de gemeente voor het evenement de Heideweek/muziekavonden onder voorbehoud heeft verleend, in deze (publiekrechtelijke) zaak geen rol speelt. Het College beschouwt die beroepsgrond daarom als ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
Slotsom
7 Niet is voldaan aan het vereiste dat het evenement is geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod in de zin van de ATE. De minister heeft dan ook de aanvraag van de stichting voor subsidie om de kosten voor het in 2021 organiseren van het evenement de Heideweek/muziekavonden te dekken, op grond van artikel 3, eerste lid, van de ATE terecht afgewezen.
8 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
De voorzitter is verhinderd w.g. J.M. Baars
de uitspraak te ondertekenen.

Bijlage

Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19
Artikel 3, eerste lid
1 De minister verstrekt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.