ECLI:NL:CBB:2024:497

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
21/806
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbetaling jonge landbouwers door de minister op basis van ontbrekende maatschapsakte

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 23 juli 2024, wordt het beroep van Maatschap Landbouwbedrijf [naam 1] tegen de afwijzing van hun aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur ongegrond verklaard. De minister had de aanvraag afgewezen omdat de maatschap niet tijdig had gereageerd op het verzoek om de maatschapsakte op te sturen, wat noodzakelijk was om te controleren of de jonge landbouwer over de vereiste blokkerende zeggenschap beschikte. De maatschap had in de gecombineerde opgave voor het aanvraagjaar 2020 de extra betaling aangevraagd, maar voldeed niet aan de informatieverplichtingen die de minister had gesteld.

De minister had op 8 juni 2020 schriftelijk de maatschapsakte opgevraagd en aangegeven dat deze binnen vier weken moest worden aangeleverd. Ondanks een herinnering op 24 juni 2020, ontving de minister de gevraagde informatie niet tijdig. De maatschap stelde dat de akte beschikbaar was in het digitale 'Mijn Dossier' van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), maar de minister was van mening dat hij niet zelf in dit dossier moest zoeken en dat de maatschap niet voldoende had meegewerkt aan de verzoeken om informatie.

Het College oordeelt dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat de maatschap niet heeft voldaan aan de informatieverplichtingen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige medewerking aan informatieverzoeken van de minister in het kader van de aanvraag voor subsidies onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De beslissing van de minister wordt bevestigd, en het beroep van de maatschap wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/806

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

Maatschap Landbouwbedrijf [naam 1] , te [plaats] (maatschap)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mrs. L. Anvelink en M. van den Brink)

Procesverloop

Met het besluit van 22 december 2020 heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) de aanvraag van de maatschap voor de extra betaling jonge landbouwers voor het aanvraagjaar 2020 afgewezen.
Met het besluit van 21 juni 2021 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit).
De maatschap heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 maart 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De maatschap exploiteert een melkveebedrijf. Zij heeft in de gecombineerde opgave voor het aanvraagjaar 2020 voor één van de drie maten, [naam 2] (jonge landbouwer), de extra betaling jonge landbouwers aangevraagd.
1.2
Om te kunnen controleren of aan de vereisten voor die betaling was voldaan, heeft de minister in het kader van een steekproef op 8 juni 2020 schriftelijk de maatschapsakte opgevraagd. Daarbij heeft de minister vermeld dat de opgevraagde akte binnen vier weken moet zijn ontvangen en dat later ontvangen informatie niet wordt meegenomen in de beoordeling.
1.3
Op 24 juni 2020 heeft de minister per brief een herinnering gestuurd, met een herhaling van het verzoek om de maatschapsakte op te sturen. Daarin staat onder meer:
“Ik moet uw informatie uiterlijk 6 juli 2020 binnen hebben. Ontvang ik uw gegevens niet of na deze datum? Dan wijs ik uw aanvraag af, omdat de gevraagde informatie mist.”
1.4
Met het besluit van 22 december 2020 heeft de minister de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling vastgesteld. De minister heeft de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers afgewezen, omdat de maatschap niet op tijd of niet voldoende heeft gereageerd op het verzoek om de maatschapsakte op te sturen voor de controle van de aanvraag.
1.5
Met het bestreden besluit heeft de minister dat standpunt gehandhaafd. Voor het toekennen van de betaling jonge landbouwers is vereist dat de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft in de maatschap. Dat beoordeelt de minister op basis van de registratie van het bedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK), waarvan de juistheid desgevraagd moet kunnen worden aangetoond met een maatschapsovereenkomst. De maatschap heeft niet gereageerd op de brieven van 8 en 24 juni 2020, waarmee die overeenkomst is opgevraagd. Daarna heeft de minister op 23 juli 2020 telefonisch contact opgenomen met de maatschap. Uit een uitdraai van de klantcontactregistratie blijkt dat de maatschap in dat telefoongesprek heeft toegezegd de maatschapsakte binnen een week te zullen opsturen. Dat is niet gebeurd. Zonder deze schriftelijke overeenkomst kan de minister niet controleren of de registratie klopt en of de jonge landbouwer inderdaad blokkerende zeggenschap heeft. Daarom heeft de minister de aanvraag afgewezen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het geschil
3 Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of de maatschap voldoende medewerking heeft verleend aan de verzoeken van de minister om tijdig een schriftelijke overeenkomst (maatschapsakte) over te leggen waaruit de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer blijkt.
Standpunten van partijen
4.1
De maatschap heeft de volgende gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. In het telefoongesprek van 23 juli 2020 heeft de maatschap tegenover een medewerker van de minister verklaard dat de maatschapsakte en de aanvulling daarop in het digitale ‘Mijn Dossier’ van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ter beschikking staan voor de minister. Daarom was het volgens de maatschap niet nodig het document op te sturen. De maatschapsakte is later alsnog meegezonden met het bezwaarschrift. De maatschap stelt op basis hiervan voldoende te hebben meegewerkt aan de informatieverzoeken van de minister. De minister had immers toegang tot de gevraagde informatie, aldus de maatschap.
4.2
De minister stelt zich op het standpunt dat de maatschapsakte niet tijdig is aangeleverd. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat onder het relatienummer van de maatschap in ‘Mijn Dossier’ van de RVO een grote hoeveelheid digitale stukken hangt. De minister gaat niet zelf in dit dossier zoeken, omdat veel documenten regelmatig worden gewijzigd en het voor hem niet altijd duidelijk is of het nog steeds geldende documenten zijn. Als de maatschap de minister tijdig had laten weten dat de akte en de aanvulling daarop in ‘Mijn Dossier’ stonden en nog steeds geldig waren, zou dat voor de minister voldoende zijn geweest. Maar in dit geval heeft de maatschap niet gereageerd op de informatieverzoeken. Dat zij in het telefoongesprek van 23 juli 2020 zou hebben verklaard dat de juiste stukken in ‘Mijn Dossier’ staan, volgt de minister niet. Dit staat haaks op de klantcontactregistratie van de minister over dit gesprek.
Beoordeling
5.1
Uit Europese regelgeving volgt dat voor de extra betaling jonge landbouwers uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is vereist dat de jonge landbouwer in de zin van artikel 50, tweede lid, van Verordening (EU) 1307/2013, voor wie de betaling is aangevraagd, een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap heeft over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 639/2014).
5.2
De minister voert het beleid dat van zodanige daadwerkelijke, langdurige zeggenschap sprake is als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,- (artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel). De blokkerende zeggenschap moet zijn geregistreerd in het handelsregister van de KvK. De juistheid van die registratie moet kunnen worden aangetoond met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten van de maatschap.
5.3
De minister heeft de maatschapsakte bij de maatschap opgevraagd. De minister heeft daarbij verwezen naar artikel 4.11 van de Uitvoeringsregeling. De toelichting op dat artikel (Staatscourant van 6 december 2019, nr. 66743) vermeldt:
“Voor een doeltreffende beoordeling is het dan ook noodzakelijk dat de gevraagde gegevens binnen de daarvoor gegeven termijn worden verstrekt. Worden de gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, dan wordt beslist op basis van de gegevens waarover RVO bij het verstrijken van de termijn beschikt. Na die termijn alsnog verstrekte gegevens, worden niet meer in de beoordeling meegenomen.”
5.4
De door de minister in zijn brief van 8 juni 2020 gestelde termijn van vier weken is geëindigd op 6 juli 2020. De maatschap heeft in die periode noch de maatschapsakte opgestuurd, noch aan de minister kenbaar gemaakt dat de geldende akte in ‘Mijn Dossier’ staat. Dat de maatschap dat laatste wel zou hebben verklaard in het telefoongesprek van
23 juli 2020 volgt het College niet. De minister heeft een uitdraai van een klantcontactregistratie overgelegd, waaruit blijkt dat de maatschap heeft aangekondigd dat zij het document binnen een week zou opsturen. Het College acht dit aannemelijk. De lezing die de maatschap geeft van het telefoongesprek blijkt niet uit de klantcontactregistratie en is ook verder niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Het College oordeelt daarom dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat hij niet beschikte over de gevraagde informatie om de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer te kunnen vaststellen.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. T. Pavićević en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2024.
w.g. H.L. van der Beek w.g. M. Pier

Bijlage

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (Verordening (EU) 1307/2013)
“Artikel 50
Algemene voorschriften
1. De lidstaten kennen een jaarlijkse betaling toe aan jonge landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling of regeling inzake een enkele areaalbetaling ("betaling voor jonge landbouwers").
2. In dit hoofdstuk worden onder "jonge landbouwers" verstaan natuurlijke personen:
a. a) die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al op zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en
b) die niet ouder zijn dan veertig jaar in het jaar van indiening van de onder a) bedoelde aanvraag.”
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening
“Artikel 49
Toegang van rechtspersonen tot de betaling voor jonge landbouwers
1. De in artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde jaarlijkse betaling voor jonge landbouwers wordt toegekend aan een rechtspersoon, ongeacht diens rechtsvorm, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
a. a) de rechtspersoon heeft recht op een betaling in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en heeft betalingsrechten geactiveerd of subsidiabele hectaren aangegeven als bedoeld in artikel 50, lid 4, van die verordening;
b) een jonge landbouwer in de zin van artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft, tijdens elk jaar waarvoor de rechtspersoon een aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers indient, een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico's worden genomen. Indien meerdere natuurlijke personen, met inbegrip van personen die geen jonge landbouwer zijn, in het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon deelnemen, moet(en) de jonge landbouwer(s) tijdens elk jaar waarvoor de rechtspersoon een aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers indient, behoudens lid 1 bis van dit artikel hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers een dergelijke daadwerkelijke, langdurige zeggenschap kunnen uitoefenen;
c) ten minste een van de jonge landbouwers die voldoen aan de onder b) gestelde voorwaarde, voldoet ook aan de subsidiabiliteitscriteria die de lidstaten in voorkomend geval overeenkomstig artikel 50, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben vastgesteld, tenzij de lidstaten hebben besloten dat deze criteria op al die jonge landbouwers van toepassing zijn.
Indien over een rechtspersoon alleen of gezamenlijk zeggenschap wordt uitgeoefend door een andere rechtspersoon, zijn de voorwaarden van de eerste alinea, onder b), van toepassing op om het even welke natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over die andere rechtspersoon.”
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
“Artikel 4.11
Termijn indiening extra gegevens
Ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om rechtstreekse betalingen kan worden verzocht om binnen maximaal vier weken extra gegevens en inlichtingen te verschaffen.”
Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
“Artikel 5
1. Van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 is sprake indien de jonge landbouwer:
a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000,– euro, en
b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.
2. De blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel, a, is uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar waarin hij als jonge landbouwer een aanvraag indient verkregen en kan worden aangetoond met: [...]
b. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten, ingeval van een maatschap; [...]
e. de registratie van de blokkerende zeggenschap in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarvan de juistheid desgevraagd kan worden aangetoond met de onder a tot en met d genoemde bescheiden.”