ECLI:NL:CBB:2024:475

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
20/803
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang opgelegd aan houder van dieren wegens overtredingen van de Wet dieren

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 juli 2024, zaaknummer 20/803, wordt de houder van een groot aantal dieren, waaronder paarden, pony’s, honden, katten en kippen, geconfronteerd met een last onder bestuursdwang opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had deze last opgelegd na controles op 6 februari 2020, waarbij overtredingen van de Wet dieren waren geconstateerd. De houder had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar dit werd ongegrond verklaard. De houder heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij betwist dat zij overtredingen heeft begaan.

De minister heeft de houder verweten dat zij niet de nodige zorg heeft verleend aan haar dieren, waaronder het niet tijdig laten onderzoeken van de kippen, het niet verzorgen van de hoeven van de pony’s en het niet bieden van een schone en droge ligplek voor de paarden. De houder heeft echter aangevoerd dat zij wel degelijk zorg heeft verleend en dat de betrokken dierenarts, die eerder haar dierenarts was, niet onafhankelijk kon oordelen. Het College heeft geoordeeld dat de minister in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door de waarnemingen van de dierenarts als bewijs te gebruiken, aangezien deze een persoonlijk belang had bij de besluitvorming.

Het College heeft de last onder bestuursdwang vernietigd voor de honden, katten en kippen, en ook de kostenbesluiten die hieruit voortvloeiden. Voor de paarden en pony’s heeft het College geoordeeld dat de minister wel degelijk bewijs had voor de overtredingen, en deze maatregelen zijn gehandhaafd. De houder is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijkheid van betrokken deskundigen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/803

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats 1] (houder)

(gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. N.N.A. Alam)

Procesverloop

Met het besluit van 26 februari 2020 heeft de minister een last onder bestuursdwang opgelegd aan de houder (last onder bestuursdwang).
Met het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard en die last gehandhaafd.
De houder heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: de houder, bijgestaan door haar gemachtigde, en namens de minister zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] en [naam 3] . Deze zaak is op de zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van de houder met zaaknummers 21/1215 en 22/223.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
De houder houdt een groot aantal dieren, waaronder paarden, pony’s, honden, katten en kippen. De minister heeft de last onder bestuursdwang opgelegd, omdat op 6 februari 2020 op het terrein van de houder overtredingen zijn geconstateerd van de Wet dieren. Dat onderzoek is verricht door twee districtsinspecteurs (de inspecteurs) van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), in samenwerking met de dierenartsen [naam 4] en, voor de paarden en pony’s, [naam 5] . Van dat onderzoek is op 17 februari 2020 een toezichtrapport (toezichtrapport) opgemaakt door een van de inspecteurs met daarin mede een weergave van de waarnemingen van [naam 4] en [naam 5] .
1.2
De minister verwijt de houder dat zij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.6, eerste en tweede lid, en artikel 1.7, onder c, d en g, van het Besluit houders van dieren (Bhd) heeft overtreden. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Samengevat gaat het om de volgende verwijten:
Paarden en pony’s
  • De pony’s [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] en een [naam 12] hebben achterstallig onderhoud aan de hoeven. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast dat zij de hoeven van de pony’s en de [naam 12] tijdig en op de juiste wijze moet verzorgen.
  • De houder heeft haar pony’s en paarden niet de nodige medische zorg gegeven. Pony [naam 6] heeft rechtsachter rotstraal en linksachter straalkanker. Pony’s [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 11] hebben rotstraal. Twee trekpaarden hebben luizen en/of mijten. [naam 13] heeft een hoefzweer en [naam 14] heeft een zeer ernstige vorm van niet meer behandelbare mok. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, onder c, van het Bhd overtreden. De minister heeft daarom de houder gelast een dierenarts de algemene gezondheidstoestand van haar paarden en pony’s, vooral gericht op die aandoeningen, te laten onderzoeken, en het behandelplan van de dierenarts op te volgen.
  • De paarden missen een schone en droge sta- en ligplaats. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 1.7, onder d, van het Bhd overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast voor haar paarden altijd te voorzien in een schone en droge sta- en ligplaats.
Honden
  • De honden hebben een vervilte en verklitte vacht. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast hun vacht tijdig en op de juiste wijze te verzorgen.
  • De huisvesting van de honden was vervuild met ontlasting en urine. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, onder d, van het Bhd overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast haar honden altijd een schone en droge ligplek te geven.
  • De huisvesting van de honden is onvoldoende geventileerd. Er hing een penetrante en doordringende ammoniaklucht, kennelijk veroorzaakt door de vele plassen urine en uitwerpselen. Daarmee heeft de houder artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, onder g, van het Bhd overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast ervoor te zorgen dat in de ruimtes waar zij haar honden houdt voldoende verse lucht binnenkomt.
  • De honden hebben vlooien. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast haar honden te behandelen als ze vlooien hebben.
  • De houder heeft haar honden [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] , [naam 19] en [naam 20] niet de nodige medische zorg gegeven. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, onder c, van het Bhd overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast haar honden door een dierenarts te laten onderzoeken, vooral gericht op de oorontsteking van [naam 15] en [naam 16] , de ontstoken ogen van [naam 17] en de manke poot van [naam 19] . Daarnaast moet zij het behandelplan van de dierenarts opvolgen.
Katten
  • De katten hebben vlooien. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast haar katten te behandelen als ze vlooien hebben.
  • De houder heeft haar katten [naam 21] , [naam 22] , [naam 23] en [naam 24] niet de nodige medische zorg gegeven. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, onder c, van het Bhd overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast haar katten door een dierenarts te laten onderzoeken, waarbij zij vooral moet laten kijken naar de ontstoken ogen van [naam 22] en het slechte gebit van [naam 23] en [naam 24] .
Kippen
- De kippen hebben kalkpoten. Daarmee heeft de houder volgens de minister artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren overtreden. De minister heeft de houder daarom gelast haar kippen door een dierenarts te laten onderzoeken, waarbij zij vooral moet laten kijken naar de poten. Daarnaast moet zij het behandelplan van de dierenarts opvolgen.
1.3
Het onderzoek op 6 februari 2020 was een hercontrole na een last onder bestuursdwang van 23 januari 2020, opgelegd na controles op 14 en 16 januari 2020 en het daarvan opgemaakte toezichtrapport van 20 januari 2020. De houder moest de maatregelen in die last voor 3 februari 2020 nemen. Omdat op 6 februari 2020 bleek dat de houder niet alle maatregelen uit die eerdere last had nageleefd, heeft de minister de last onder bestuursdwang in deze zaak opgelegd om te voorkomen dat de houder de gezondheid en het welzijn van haar dieren opnieuw benadeelt. De houder moet de maatregelen in die last nemen en daarna gedurende een jaar, dus tot 26 februari 2021, in stand houden.
1.4
Na 26 februari 2020, is, voor zover het College bekend, vier keer gecontroleerd of de houder heeft voldaan aan de opgelegde maatregelen, te weten op 18 juni 2020, 23 juli 2020, 18 september 2020 en 25 februari 2021. Bij die controles is volgens de minister steeds geconstateerd dat de houder niet alle maatregelen in stand heeft gehouden of heeft uitgevoerd. De minister heeft daarom bestuursdwang toegepast zoals het behandelen van de dieren van de houder door een dierenarts of hoefsmid of het in bewaring nemen van dieren. De kosten heeft de minister in rekening gebracht middels, voor zover het College bekend, vijf kostenbesluiten van 19 augustus 2020, 22 maart 2021, 13 januari 2022, 27 januari 2022 en 2 februari 2022.
Omvang van het geding
2.1
Het College heeft op de zitting begrepen dat de houder naast het bestreden besluit ook de kostenbesluiten betwist. Het beroep van de houder tegen het bestreden besluit heeft daarom mede betrekking op de kostenbesluiten. De houder heeft geen zelfstandige beroepsgronden gericht tegen die kostenbesluiten.
2.2
Op de zitting is nog een kostenbesluit genoemd. De houder heeft dat kostenbesluit niet overgelegd als bedoeld in artikel 5:31c, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar is het ook met dat besluit niet eens, omdat de verkoopopbrengst van de paarden te laag zou zijn. Dat kostenbesluit is pas voor het eerst op de zitting door de minister genoemd en het College kan het door de betwisting ter zitting daartegen gerichte beroep met de voorhanden zijnde informatie niet beoordelen. Het College ziet, mede om verdere vertraging van de behandeling te voorkomen, reden om dat beroep ter behandeling als bezwaar ex artikel 5:31c, tweede lid, van de Awb te verwijzen naar de minister.
Beroepsgronden
3 De houder betwist dat zij overtredingen heeft begaan en dat de minister heeft bewezen dat dit wel het geval is. Het toezichtrapport kan niet dienen als bewijs voor enige overtreding, omdat het is opgesteld door slechts één inspecteur en de bevindingen niet zijn onderbouwd en gebaseerd zijn op aannames van de inspecteur. Het toezichtrapport bevat bovendien tegenstrijdigheden. Verder heeft [naam 4] volgens de houder geen onafhankelijk onderzoek kunnen doen omdat zij eerst haar dierenarts was. Met betrekking tot de honden [naam 25] (‘ [naam 15] ’ in de last onder bestuursdwang) en [naam 16] stelt de houder dat het om een chronische oorontsteking gaat en dat de houder in het verleden zonodig antibiotica heeft gegeven. Dit had echter geen resultaat. Omdat veelvuldig antibiotica geven volgens de houder niet goed is, heeft zij eerder bij [naam 4] aangedrongen op een onderzoek naar de onderliggende bacterie. Volgens de houder vond [naam 4] dit niet nodig en was een behandeling met antibiotica afdoende. [naam 4] kan volgens de houder zijn teruggekomen op eerdere adviezen die ze zelf aan de houder heeft gegeven. Zij kon de dieren daarom niet zonder persoonlijk belang waarnemen. Voorts voert de houder met betrekking tot ieder verwijt dat de minister haar maakt aan waarom dat volgens haar niet juist is. Die gronden zal het College hier niet opsommen, maar waar nodig hieronder bij de beoordeling bespreken.
Standpunt minister
4 Volgens de minister kan het toezichtrapport wel dienen als bewijs voor de overtredingen die de houder volgens hem heeft begaan. De minister ziet niet in waarom [naam 4] geen onafhankelijk onderzoek heeft kunnen doen. [naam 26] waar [naam 4] werkzaam is, is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) en is gebonden aan de Code voor de Dierenarts op basis waarvan de onafhankelijkheid van [naam 4] voldoende is gewaarborgd. Op de zitting heeft de minister verder gesteld dat hij er aanvankelijk niet van op de hoogte was dat [naam 4] de dierenarts van de houder is (geweest). Volgens de minister heeft [naam 4] de houder inderdaad eerder, voorafgaand aan de onderzoeken op het terrein van de houder, geadviseerd over haar dieren, maar heeft de houder die adviezen steeds niet opgevolgd. Die adviezen zijn juist geweest en [naam 4] heeft tijdens de onderzoeken op het terrein van de houder steeds diezelfde adviezen aan haar gegeven.
Beoordeling College
Betrokkenheid [naam 4]
5 Het College zal eerst de beroepsgrond beoordelen met betrekking tot de betrokkenheid van [naam 4] .
6.1
Partijen zijn het erover eens dat [naam 4] eerder de behandelend dierenarts is geweest van dieren van de houder. Het College stelt verder vast dat de minister, in tegenstelling tot wat hij op de zitting heeft gesteld, dit vanaf de eerste controle op 14 januari 2020 wist. De inspecteurs besloten [naam 4] juist om die reden bij de controles in te schakelen. Uit het toezichtrapport van 20 januari 2020 blijkt namelijk dat de houder op 14 januari 2020 aan de inspecteur heeft verteld dat [naam 4] haar vaste dierenarts is, dat de inspecteur daarom op 15 januari 2020 bij [naam 4] is geweest om navraag te doen en op 16 januari 2020 tijdens het onderzoek in overleg met de houder heeft besloten om [naam 4] ter plaatse te laten komen en de controle voor wat betreft de honden, katten en kippen mede op haar waarnemingen te baseren. In het toezichtrapport van 20 januari 2020 is namelijk het volgende beschreven:
“Desgevraagd hoorde ik, [naam 27] , betrokkene […] vertellen dat […] [naam 4] van [naam 26] in [woonplaats 2] haar vaste dierenarts is.
[…]
Op woensdag 15 januari 2020 omstreeks 08.30 uur was ik, [naam 27] , bij de dierenarts […] [naam 4] , [naam 26] in [woonplaats 2] . Hier heb ik, [naam 27] , navraag gedaan over een aantal honden en katten die verbleven op het adres […]. […]
Hierop heb ik, rapporteur, besloten om op donderdag 16 januari 2020 terug te gaan om nogmaals een controle uit te voeren en deze zaken te bespreken met betrokkene […].
[…]
In overleg met betrokkene […] is besloten om de dierenarts, mevrouw [naam 4] , ter plaatse te laten komen. Dit om geheel duidelijk te krijgen wat de dieren mankeert en wat er moet gebeuren.
Ik, [naam 27] , heb omstreeks 11.53 uur [naam 26] gebeld en gevraagd of dierenarts […] [naam 4] ter plaatse kon komen. Dit was geen probleem, de dierenarts […] [naam 4] zou zo snel mogelijk komen.
Enige tijd later verscheen dierenarts [naam 4] . Aangezien er ook een groot aantal paarden aanwezig was waar kennelijk het een en ander aan mankeerde, heeft dierenarts [naam 4] haar collega, dierenarts mevrouw [naam 28] gebeld, met de vraag naar de locatie te komen. Dierenarts [naam 28] is een dierenarts gespecialiseerd in paarden en pony’s.
Nadat ook dierenarts [naam 28] aanwezig was zijn alle aanwezige dieren en hun verblijven opnieuw bekeken.”
6.2
De minister heeft [naam 4] consequent in de rol van adviserend dierenarts betrokken bij de daaropvolgende controles wat betreft de honden, katten en kippen. Uit het toezichtrapport blijkt dat [naam 4] ook aanwezig was tijdens het onderzoek op 6 februari 2020:
“Met betrekking tot de honden, katten, kippen […] is dierenarts […] [naam 4] ter plaatse gekomen, de dierenarts die op 16 januari 2020 ook ter plaatse was tijdens de controle […].”
6.3
Ook tijdens de hercontroles op 18 juni 2020, 23 juli 2020 en 25 februari 2021 is [naam 4] steeds ter plaatse geweest als adviserend dierenarts met betrekking tot de honden, katten en kippen van de houder over hun gezondheid en welzijn en de omstandigheden waarin die dieren werden gehouden. Dat blijkt duidelijk uit de verklaring van [naam 4] bij het toezichtrapport van 6 april 2021 waarin staat:
“Op donderdag 25 februari 2021 heb ik op vraag van de LID de honden, katten en vogels […] onderzocht en beoordeeld. Hierbij is ook gekeken naar de omstandigheden waarin de dieren gehouden worden.
Huisvesting:
De 4 katten verbleven in de woning. De 2 ongecastreerde katers sproeien in de woning, dit veroorzaakt een sterke ammoniak lucht die schadelijk is voor de gezondheid van de bewoners en de dieren in het huis.
Het merendeel van de honden zat buiten of in de stallen. De kennels/stallen […] waren schoon. Buiten op het erf ligt overal ontlasting van de honden, hierdoor ontstaat een hoge infectiedruk mbt parasieten.
Achter het huis lopen 2 honden (een rottweiler en kruising stafford, allebei zonder chip) los op een afgezet stuk erf, hier is geen schuilmogelijkheid. Het stuk waarop ze lopen is bevuild met ontlasting van de dieren.
[…]
De kippen hebben een buitenren gekregen, naast hun binnenverblijf in de stal. Hierdoor hebben ze meer ruimte en mogelijkheid tot scharrelen.”
6.4
Bij de controles van de paarden en pony’s was niet [naam 4] , maar enkel [naam 5] als gespecialiseerd paardenarts, betrokken.
6.5
Uit het toezichtrapport blijkt dat [naam 4] tijdens de controle steeds haar waarnemingen heeft gedeeld, die de inspecteur vervolgens als volgt beschrijft:
“Kippen
Dierenarts [naam 4] heeft de kippen onderzocht in verband met de kalkpoten. Ze heeft onderling afgesproken met betrokkene […] dat alle kippen een injectie kregen voor de kalkpoten. Dit in verband met het feit dat de behandeling door middels van olie niet afdoende is gebleken.
Honden
Vervolgens heeft dierenarts [naam 4] de aanwezige honden bekeken. Dierenarts [naam 4] geeft aan dat de oren van [naam 16] langdurig behandeld moeten gaan worden met antibiotica. Dierenarts [naam 4] heeft [naam 16] zijn oren op donderdag 6 februari 2020 behandeld en een injectie gegeven tegen de jeuk. Tevens is er een oorzalf voorgeschreven, dit is een behandeling voor 1 week, daarna dient de behandeling te worden voortgezet. Tevens is [naam 16] door dierenarts [naam 4] ontvlooid. Dierenarts [naam 4] merkte op dat [naam 16] klitten in zijn vacht heeft.
Door dierenarts [naam 4] zijn de ogen van [naam 17] schoongemaakt en is er een oogzalf voorgeschreven. Tevens is [naam 17] door dierenarts [naam 4] ontvlooid. [naam 17] heeft een kleine oogoperatie nodig voor zijn ooglid. Deze moet nog worden ingepland.
Dierenarts [naam 4] geeft aan dat de oren van [naam 19] langdurig moeten worden behandeld met antibiotica. Dierenarts [naam 4] heeft [naam 19] haar oren nu behandeld en een injectie gegeven tegen de jeuk. Voor de pijn aan [naam 19] haar poot heeft dierenarts [naam 4] extra pijnstilling voorgeschreven, [naam 19] dient over twee weken op controle te komen bij de dierenarts [naam 4] . Deze controle afspraak moet nog worden ingepland.
Dierenarts [naam 4] adviseerde [naam 18] en [naam 20] te euthanaseren. Dierenarts [naam 4] heeft [naam 18] en [naam 20] op donderdag 6 februari 2020 in bijzijn van betrokkene […] geëuthanaseerd.
[…]
In de schuur waarin 7 New Foundlanders waren gehuisvest, hing een penetrante ammoniaklucht. De bodem van de schuur was bedekt met vocht doorlatende rubber matten. Daarop waren hondendrollen te zien en natte (urine)plekken. Dierenarts [naam 4] gaf aan dat deze schuur geen gezonde en schone leefomgeving was voor deze honden en dat de kleur van de uitwerpselen abnormaal was mogelijk veroorzaakt door een wormbesmetting. Dierenarts [naam 4] adviseerde dan ook om alle honden te ontwormen. De honden zijn verplaatst naar een schonere en hygiënische ruimte.
Hond [naam 29] had ontstoken ogen, dierenarts [naam 4] heeft de ogen schoongemaakt en een oogzalf voorgeschreven. […]
Dierenarts [naam 4] heeft [naam 17] zijn oren nu behandeld en hem een injectie gegeven voor de jeuk.
Gedurende de controle is gebleken dat de honden […] niet zijn ontvlooid. Door dierenarts [naam 4] zijn alle honden ontvlooid.
Katten
Gedurende de controle bleek dat betrokkene […] haar katten niet voor medisch onderzoek en behandeling had aangeboden bij een dierenarts. Dierenarts [naam 4] adviseerde om [naam 21] te euthanaseren en heeft [naam 21] tijdens de controle geëuthanaseerd. Dierenarts [naam 4] heeft katten [naam 23] en [naam 24] meegenomen naar haar praktijk om beide katten aan het gebit te behandelen. [naam 23] en [naam 24] zijn behandeld aan de gebitten en vrijdag 7 februari 2020 opgehaald door betrokkene […]. Dierenarts [naam 4] heeft [naam 30] meegenomen naar haar praktijk om [naam 30] te opereren aan zijn ogen. [naam 30] is behandeld aan zijn ogen en is op vrijdag 7 februari 2020 opgehaald door betrokkene […].
Kat [naam 31] bleek een ernstige vlooienallergie te hebben. Dierenarts [naam 4] heeft kat [naam 31] ontvlooid en een injectie gegeven tegen de jeuk.”
7.1
Het College overweegt dat [naam 4] hiermee tijdens de controles in een positie als adviserend geneeskundige moest waarnemen over dieren die zij eerder had behandeld in opdracht van de houder en waarover zij eerder adviezen had gegeven, zoals bijvoorbeeld de honden [naam 16] en [naam 25] . Daarover beschrijft het toezichtrapport van 20 januari 2020 dat [naam 4] onderzoek aanbeveelt naar de oorzaak van de oorontstekingen bij beide honden. Het toezichtrapport vermeldt dat de oren van [naam 16] volgens [naam 4] langdurig met antibiotica behandeld moeten worden. Omdat de minister wist dat [naam 4] de eigen dierenarts van de houder was en ieder onderzoek naar de exacte, eerdere betrokkenheid van [naam 4] voorafgaand aan de toezichtonderzoeken heeft nagelaten, is het College van oordeel dat de minister bewust het risico heeft aanvaard dat [naam 4] een persoonlijk belang kon hebben bij haar waarnemingen als adviserend diergeneeskundige, bijvoorbeeld als zij tijdens de controles geconfronteerd werd met haar eerdere behandelingen en adviezen, ook als deze niet juist of discutabel zouden blijken.
7.2
Het College is van oordeel dat de minister daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 2:4, tweede lid, van de Awb. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Om die reden moeten de waarnemingen van [naam 4] als adviserend dierenarts als bewijs worden uitgesloten. De last onder bestuursdwang steunt wezenlijk op die waarnemingen. Daar komt nog bij dat de inspecteurs in het toezichtrapport de rol van [naam 4] en hun eigen waarnemingen zodanig met elkaar hebben vermengd, dat zij niet goed van elkaar zijn te scheiden. Dat alles betekent dat er geen bruikbaar bewijs is van de overtredingen als het gaat om de honden, katten en kippen. Dat betekent dat de minister niet mocht overgaan tot het opleggen van de maatregelen met betrekking tot die dieren. Dat geldt ook voor de kostenbesluiten die daaruit zijn voortgevloeid. Dat betreft, voor zover het College bekend, het kostenbesluit van 19 augustus 2020 en het kostenbesluit van 13 januari 2022, voor zover dat besluit ziet op het inschakelen van een dierenarts voor de honden en kat. De beroepsgrond slaagt.
8 De overige beroepsgronden met betrekking tot de honden, katten en kippen behoeven gelet op het voorgaande geen beoordeling meer.
Paarden en pony’s
Toezichtrapport
9.1
De houder betoogt dat het toezichtrapport niet kan dienen als bewijs, omdat het is opgesteld door slechts één inspecteur en een groot deel van de bevindingen niet is onderbouwd, omdat veterinaire verklaringen en fotomateriaal van de hoeven van de paarden en pony’s ontbreken. Verder zijn volgens de houder enkele bevindingen slechts gebaseerd op aannames en meningen van de inspecteur en is er geen sprake van concreet en toetsbaar bewijs, omdat het toezichtrapport op veel vlakken een inzichtelijke beschrijving mist van de gehanteerde werkwijze en een voldoende gedetailleerde beschrijving mist van de waarnemingen. Bovendien bevat het toezichtrapport tegenstrijdigheden, zoals over de huisvesting van de shetlanders. Op pagina 3 van het toezichtrapport wordt namelijk opgemerkt dat de shetlanders voldoende droge sta- en ligplekken hadden en dat de huisvesting voldoende droog en schoon was, terwijl op pagina 8 van dat rapport is vermeld dat de stallen van de shetlanders niet geschikt en te nat waren.. Ook probeert de minister ten onrechte de bewijslast om te keren.
9.2
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport als de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder, in dit geval de LID, kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als het toezichtrapport, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent evenwel niet dat het bestuursorgaan zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie onder andere de uitspraak van het College van 27 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:656, onder 6.3). Dat het toezichtrapport is opgesteld door één van de inspecteurs en ook een weergave bevat van de waarnemingen en het (deskundigen-)oordeel van [naam 5] , is geen reden om (delen van) het toezichtrapport als bewijs uit te sluiten. Het College heeft, mede in aanmerking genomen de door [naam 5] zelf opgestelde verklaring en de consistentie van de waarnemingen tijdens de verschillende controles, evenmin reden tot twijfel aan de juistheid van de waarnemingen en het oordeel van [naam 5] . Die waarnemingen en dat oordeel zijn toereikend ter onderbouwing van de gestelde overtredingen. Dit laatste geldt ook ten aanzien van de in het toezichtrapport beschreven waarnemingen die de inspecteur zelf heeft gedaan. De minister heeft daarmee voldaan aan zijn bewijsvoeringslast en van een omkering van de bewijslast is geen sprake. De (vermeende) tegenstrijdigheid op de pagina’s 3 en pagina 8 van het toezichtrapport met betrekking tot de huisvesting van de shetlanders is, wat daar verder ook van zij, niet relevant. In de last onder bestuursdwang is namelijk geen overtreding geconstateerd met betrekking tot de huisvesting van de shetlanders maar met betrekking tot de huisvesting van de trekpaarden en overige paarden. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoeven pony’s en [naam 12]
10.1
Met betrekking tot haar pony’s en [naam 12] [naam 32] voert de houder aan dat de hoeven van haar paarden en pony’s werden en worden onderhouden door haar hoefsmid [naam 33] . Die hoefsmid komt de paarden van de houder bekappen als dat nodig is. Haar hoefsmid beoordeelt steeds na iedere bekapbeurt wanneer de volgende afspraak moet worden gemaakt. De houder heeft hierover wisselend verklaard, maar het zou op grond van deze verklaringen ergens tussen de zes weken en drie maanden zijn. De hoefsmid heeft volgens de houder nog onderhoud aan de hoeven gepleegd op 28 januari 2020, zoals volgens haar ook blijkt uit het toezichtrapport, waarin de inspecteur constateert dat de hoeven van een deel van de paarden en pony’s waren bekapt. Volgens de houder heeft zij op 6 februari 2020 een verklaring aan de inspecteurs getoond, waarin haar hoefsmid bevestigt dat hij de hoeven reeds heeft verzorgd. Deze verklaring is ten onrechte niet aan het toezichtrapport gehecht. De houder verwijst verder naar een verklaring van 4 oktober 2020 waarin haar hoefsmid onder meer zegt dat hij de hoeven van de paarden regelmatig bekapt, geen rotstraal heeft geconstateerd en de shetlanders volgens hem door een ander te kort worden bekapt.
10.2.1
Het College overweegt dat de inspecteur in het toezichtrapport, voor zover hier van belang, het volgende heeft beschreven:
“Shetlanders
Ik, [naam 27] , zag bij de shetlanders dat niet alle shetlanders waren bekapt. Ik, [naam 27] , zag dat de chronisch hoefbevangen pony genaamd [naam 6] wel was bekapt. Betrokkene […] vertelde dat de hoefsmid alleen de pony’s had bekapt die hoog nodig waren volgens hem. […]
Dierenarts [naam 5] was op donderdag 6 februari 2020 omstreeks 11:40 uur ter plaatse […].
[…]
Toen eenmaal de hoefsmid ter plaatse was, is de hoefsmid is meteen begonnen om de shetlanders een voor een te controleren en tevens te bekappen. Shetlander [naam 6] is opnieuw bekapt. […] Het advies van de hoefsmid is om shetlander [naam 6] iedere 6 weken te laten bekappen.
Shetlander Beaty is bekapt, […].
Shetlander [naam 8] is bekapt en heeft nu geen rotstraal meer.
Shetlander [naam 9] is bekapt en heeft links voor rotstraal. […]
Shetlander [naam 10] is bekapt en de hoeven zijn nu in orde.
Shetlander [naam 11] is bekapt en heeft links achter rotstraal. […]
De hoefsmid heeft de hoeven van [naam 32] nog een keer bekapt en bij gewerkt.”
10.2.2
[naam 5] en de door de minister ingeschakelde hoefsmid waren het er over eens dat de hoeven op 6 februari 2020 niet in orde waren. De pony’s en [naam 12] zijn daarom tijdens het onderzoek bekapt. De verklaring van de eigen hoefsmid van 28 januari 2020 dateert van voor de controle, en betreft niet de situatie op 6 februari 2020. Bovendien staat in de verklaring slechts dat de hoefsmid op 28 januari 2020 is geweest om de hoognodige paarden te bekappen en dat komt overeen met wat in het toezichtrapport is vermeld. De verklaring van de eigen hoefsmid van 4 oktober 2020 heeft een algemeen karakter en maakt niet duidelijk op welke dag of situatie deze verklaring ziet. De verklaringen van de eigen hoefsmid zijn daarmee onvoldoende om twijfel te zaaien aan de juistheid van de waarnemingen in het toezichtrapport en het oordeel van [naam 5] over het bekappen van de hoeven. De minister heeft naar het oordeel van het College terecht geconcludeerd dat de houder artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden ten aanzien van de pony’s en [naam 12] [naam 32] . De beroepsgrond slaagt niet.
Medische zorg
11.1
Met betrekking tot haar pony’s [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 11] , haar twee trekpaarden en [naam 13] en [naam 14] , voert de houder aan dat haar pony’s en paarden regelmatig onderzocht worden door haar dierenarts en hoefsmid. Zij betwist daarom dat zij kampten met rotstraal, straalkanker of hoefzweer. Haar hoefsmid heeft de pony’s en paarden namelijk nog op 28 januari 2020 bekeken en bekapt en heeft toen niets vastgesteld. De houder verwijst in dat verband naar de verklaring van de hoefsmid van 4 oktober 2020. De dieren reageerden niet pijnlijk bij het uitkrabben. Rotstraal is bovendien een van de meest voorkomende hoefaandoeningen. Daarnaast is voor het vaststellen van hoefzweer bij een trekpaard een behandelbox vereist, die er tijdens de controle niet was. Daarbij komt hoefzweer vaak voor en kan het van de ene op de andere dag optreden. De houder stelt verder dat [naam 14] voor de mok onder behandeling stond bij haar eigen dierenarts [naam 34] en er een behandelplan was opgesteld, waarmee zij was gestart. De houder heeft volgens haar dus wel de nodige medische zorg gegeven. Haar dierenarts heeft zich nooit aangesloten bij de beslissing om [naam 14] te euthanaseren en er zat progressie in de behandeling. De houder betwist tot slot dat de trekpaarden luizen en/of mijten hadden, omdat zij jaarlijks alle paarden daartegen behandelt en uit het toezichtrapport niet volgt hoe de luizen/mijten zijn vastgesteld.
11.2.1
Het College overweegt dat de inspecteur in het toezichtrapport het volgende heeft beschreven:
“Shetlanders
[…] Op mijn vraag […] of de pony’s al behandeld waren tegen rotstraal, hoorde ik, [naam 27] , betrokkene […] zeggen dat dit niet het geval was. Ik, [naam 27] , vroeg […] of de pony’s behandeld waren tegen luizen/ mijten. Betrokkene […] vertelde dat alle 6 de pony’s zijn behandeld door een dierenarts uit [land] .
[…]
Ik, [naam 27] , zag dat […] [naam 14] nog steeds een ernstige vorm van mok had. Ik, [naam 27] , hoorde betrokkene […] zeggen dat hier een dierenarts uit [land] is bij geweest en dat de dierenarts uit [land] adviezen heeft gegeven. Betrokkene […] was echter nog niet begonnen met een goede behandeling van de mok.
[…]
Zie foto 2 in de bijgevoegde fotobijlage.
[…]
Dierenarts [naam 5] was op donderdag 6 februari 2020 omstreeks 11:40 uur ter plaatse […].
[…]
Ik, [naam 27] , hoorde dierenarts [naam 5] zeggen dat de shetlanders nog steeds rotstraal hebben en dat hiervoor een hoefsmid ter plaatse diende te komen. […] Toen eenmaal de hoefsmid ter plaatse was, is de hoefsmid is meteen begonnen om de shetlanders een voor een te controleren en tevens te bekappen. […] Rechts achter is [naam 6] behandeld voor rotstraal. Links achter heeft hij straalkanker. Hiervoor is [naam 6] behandeld door dierenarts [naam 5] .
[…]
[…] [naam 7] heeft linksachter en linksvoor rotstraal. Hiervoor is zij behandeld door dierenarts [naam 5] . Shetlander [naam 8] is bekapt en heeft nu geen rotstraal meer. Shetlander [naam 9] is bekapt en heeft links voor rotstraal. Daarvoor is ze behandeld door dierenarts [naam 5] .
[…]
Shetlander [naam 11] is bekapt en heeft links achter rotstraal. Hiervoor is [naam 11] behandeld door dierenarts [naam 5] .
[…]
Dierenarts [naam 5] heeft vervolgens de ernstige mok van [naam 14] onderzocht. Ik, [naam 27] , hoorde dierenarts [naam 5] letterlijk zeggen: “[…] De ontstekingen zijn zo erg dat ze er niet meer uit gaan, dit had voorkomen kunnen worden als het behandeld was, nu is het te laat.” Ik, [naam 27] , hoorde dierenarts [naam 5] zeggen dat zijn advies was om [naam 14] te euthanaseren. In de tussentijd stond in eens de dierenarts van betrokkene […] op de stoep. Dit betrof dierenarts [naam 34] . […] Uiteindelijk […] heeft hij zich aangesloten bij het advies van dierenarts [naam 5] om [naam 14] te laten euthanaseren.”
11.2.2
Uit het toezichtrapport blijkt dat pony [naam 6] rechtsachter rotstraal en linksachter straalkanker heeft, pony’s [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 11] rotstraal hebben, dat zij daarvoor zijn behandeld, en dat [naam 14] een zeer ernstige vorm van mok heeft. Wat de houder hier zonder bewijs tegenover heeft gesteld, is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van die waarnemingen en oordelen. Wat betreft de verklaring van 4 oktober 2020 van haar eigen hoefsmid dat hij bij geen enkel paard rotstraal heeft geconstateerd, is zoals hiervoor al opgemerkt niet duidelijk op welke situatie of dag de verklaring ziet. Bovendien betreft het een verklaring van haar hoefsmid en niet van een dierenarts. Dat ook haar eigen dierenarts zich heeft aangesloten bij het advies van [naam 5] , heeft de houder niet met een verklaring van haar eigen dierenarts onderbouwd.
11.2.3
Het toezichtrapport is ontoereikend als bewijs dat de twee trekpaarden luizen en/of mijten hebben en dat [naam 13] een hoefzweer heeft. De algemene vermelding dat [naam 5] heeft aangegeven dat alle paarden en pony’s behandeld moeten worden tegen luizen en mijten is daarvoor niet voldoende. Het College is daarom van oordeel dat de minister niet heeft aangetoond dat de twee trekpaarden luizen en/of mijten hadden en dat [naam 13] een hoefzweer heeft. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
11.2.4
Omdat de minister ten aanzien van pony’s [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 11] en [naam 14] terecht heeft vastgesteld dat de houder in strijd heeft gehandeld met artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, onder c, van het Bhd, is het College van oordeel dat de minister in zoverre terecht heeft geconcludeerd dat de houder die overtreding heeft begaan. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Huisvesting paarden
12.1
De houder betwist dat de huisvesting van haar paarden nat en onhygiënisch was. Volgens de houder is de hoeveelheid mest die op de foto’s bij het toezichtrapport te zien is niet vreemd als je in aanmerking neemt hoeveel mest een paard per dag produceert. Uit de foto’s bij het toezichtrapport volgt juist dat zij alle stallen regelmatig schoonmaakt. Zij verwijst verder naar eigen foto’s waaruit kan worden afgeleid dat zij alle stallen elke middag schoonmaakt, omdat de stallen op die foto’s schoon zijn en voorzien zijn van vlas. De controle vond in de ochtend plaats voordat de houder de stallen had schoongemaakt, het ging om een momentopname.
12.2.1
Het College overweegt dat de inspecteur in het toezichtrapport het volgende heeft beschreven:
“Trekpaarden
[…]
Ik, [naam 27] , zag dat de stal van de trekpaarden dusdanig vervuild was met mest en urine dat de beide trekpaarden geen droge ligplek ter beschikking hadden.
[…]
Zie foto 1 in de bijgevoegde fotobijlage.
[…]
Ik, [naam 27] , zag dat de huisvesting van de overige paarden nat en onhygiënisch was. Ik, [naam 27] , zag dat deze paarden geen droge sta- en ligplek hadden.
[…]
Zie foto 3 tot en met 6 in de bijgevoegde fotobijlage.
[…]
Paarden en pony’s
[…]
Dierenarts [naam 5] was op donderdag 6 februari 2020 omstreeks 11:40 uur ter plaatse […].
[…]
Met betrekking tot de hygiëne en voldoende droge sta- en ligplekken van de pony’s en paarden hoorde ik, [naam 27] , dierenarts [naam 5] vertellen dat de stallen te vies zijn en dat er meer vlas moet worden gebruikt als stalbedekking om ervoor te zorgen dat de stalbodem droger blijft. De meeste paarden hebben geen droge sta- of ligplek.”
12.2.2
Hieruit blijkt dat de inspecteur en [naam 5] beiden hebben waargenomen dat de huisvesting van de paarden nat en onhygiënisch was en zij geen droge sta- of ligplek hadden. De foto’s 1 en 3 tot en met 6 bij het rapport bevestigen dat. Hierbij merkt het College op dat elke inspectie door een toezichthouder per definitie een momentopname betreft. Dit doet echter niet af aan de waarneming op dat moment. De houder heeft met haar eigen foto’s niet aannemelijk gemaakt dat de paarden wel over een schone en droge sta- en ligplaats beschikten, nu die foto’s geen datum vermelden. Het College is dan ook van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de houder artikel 1.7, onder d, van het Bhd heeft overtreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie met betrekking tot de paarden en pony’s
13.1
De minister heeft terecht de maatregelen met betrekking tot de hoeven van de pony’s en de [naam 12] en de huisvesting van de paarden opgelegd en de daarmee samenhangende kostenbesluiten van 22 maart 2021, 13 januari 2022, 27 januari 2022 en 2 februari 2022 genomen, voor zover die besluiten zien op deze pony’s, de [naam 12] en de paarden.
13.2
De minister heeft de maatregel met betrekking tot de nodige medische zorg terecht opgelegd voor zover die maatregel ziet op de pony’s [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 11] en [naam 14] . De maatregel is ten onrechte opgelegd met betrekking tot de twee trekpaarden en [naam 13] . Voor zover de kostenbesluiten van 22 maart 2021, 13 januari 2022, 27 januari 2022 en 2 februari 2022 daarmee samenhangen, zijn de kosten ten onrechte opgelegd.
Slotsom
14.1
Het beroep slaagt voor zover het ziet op de maatregelen met betrekking tot de honden, katten, kippen, de twee trekpaarden en [naam 13] . Het College zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de last onder bestuursdwang in zoverre te herroepen. De gronden die zien op de maatregelen met betrekking tot de (overige) paarden, pony’s en [naam 12] (dus niet de twee trekpaarden en [naam 13] ) slagen niet.
14.2
Het College zal het beroep tegen de kostenbesluiten van 19 augustus 2020 en 13 januari 2022 gegrond verklaren en die besluiten vernietigen voor zover die besluiten zien op de kosten met betrekking tot de honden en katten. Met betrekking tot het kostenbesluit van 13 januari 2022, kan het College niet zelf in de zaak voorzien, omdat het College niet kan vaststellen welke kosten er voor de honden en kat zijn gemaakt en welke voor de paarden en pony’s. Het College draagt de minister daarom op te berekenen welke kosten betrekking hebben op de honden en kat en die kosten in mindering te brengen op het totaalbedrag in het kostenbesluit.
14.3
Het College heeft onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of er met de kostenbesluiten van 22 maart 2021, 13 januari 2022, 27 januari 2022 en 2 februari 2022 kosten in rekening zijn gebracht voor de twee trekpaarden en [naam 13] . Het College zal het beroep tegen die kostenbesluiten daarom gegrond verklaren en die besluiten vernietigen voor zover die besluiten zien op kosten voor de twee trekpaarden en [naam 13] . Het College draagt de minister op dat verder na te gaan en als die kosten er zijn, die kosten te berekenen en in mindering te brengen op de totaalbedragen in de kostenbesluiten.
Proceskosten
15 Het College veroordeelt de minister in de door de houder gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.750,-. Daarbij is uitgegaan van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de maatregelen met betrekking tot de honden, katten, kippen, de twee trekpaarden en [naam 13] ;
  • herroept de last onder bestuursdwang in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het kostenbesluit van 19 augustus 2020 gegrond en vernietigt dat kostenbesluit;
  • verklaart het beroep tegen het kostenbesluit van 13 januari 2022 gegrond, vernietigt dat kostenbesluit voor zover dat ziet op kosten voor de honden en kat, en draagt de minister op die kosten in mindering te brengen;
  • verklaart het beroep tegen de kostenbesluiten van 22 maart 2021, 13 januari 2022, 27 januari 2022 en 2 februari 2022 gegrond, vernietigt die kostenbesluiten voor zover die zien op kosten voor de twee trekpaarden en [naam 13] , en draagt de minister op die kosten, als die er zijn, in mindering te brengen;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 178,- aan de houder te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de houder van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. M.M. Smorenburg en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. N.A. van Opbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
w.g. R.C. Stam w.g. N.A. van Opbergen

Bijlage

Wet dieren
Artikel 2.2. Houden van dieren, achtste lid
8 Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 8.5. Bestuursdwang
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Besluit houders van dieren
Artikel 1.7. Verzorgen van dieren, aanhef en onder c, d en g
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;
g. voldoende verse lucht of zuurstof krijgt.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:4, eerste en tweede lid
1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2 Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Artikel 5:31c, eerste, tweede, derde en vierde lid
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2 De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de beschikking tot toepassing van bestuursdwang of de beschikking tot vaststelling van de kosten echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3 In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4 Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.