ECLI:NL:CBB:2024:459

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/1614
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister tot toepassing van spoedbestuursdwang en kostenbesluit in het kader van de Wet dieren

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toepassing van spoedbestuursdwang door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister heeft op 4 februari 2022 twee honden van appellanten in bewaring genomen wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De appellanten, [naam 1] en [naam 2], hebben tegen het besluit van de minister beroep ingesteld, waarbij zij betwisten dat zij de honden de nodige zorg hebben onthouden en dat de minister bevoegd was om spoedbestuursdwang toe te passen. Het College oordeelt dat de minister bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat de toepassing van spoedbestuursdwang niet gerechtvaardigd was. De minister heeft niet voldoende geprobeerd om contact op te nemen met de appellanten voordat hij de honden in beslag nam. Het College vernietigt het bestreden besluit en het kostenbesluit, herroept het besluit tot spoedbestuursdwang en bepaalt dat de minister de proceskosten van de appellanten moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1614

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [plaats]

(gemachtigde: mr. R.T.A.G. Keller)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik)

Procesverloop

Met het besluit van 10 februari 2022 (besluit tot spoedbestuursdwang) heeft de minister de toepassing van spoedbestuursdwang op 4 februari 2022 wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd) op schrift gesteld.
Met het besluit van 18 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] en [naam 2] ongegrond verklaard.
[naam 1] en [naam 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 16 juni 2023 (kostenbesluit) heeft de minister de kosten van de toepassing van spoedbestuursdwang vastgesteld en het bedrag van € 1.321,91 bij [naam 1] en [naam 2] in rekening gebracht. [naam 1] en [naam 2] hebben het kostenbesluit betwist.
Beide partijen hebben nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 30 april 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemachtigde van de minister, vergezeld door [naam 3] , districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 4 februari 2022 heeft een districtsinspecteur van de LID naar aanleiding van een melding een onderzoek ingesteld aan de [adres 1] te [plaats] . De bevindingen van dit onderzoek zijn door de inspecteur neergelegd in het toezichtrapport van 8 februari 2022. Het rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Aanleiding:

Naar aanleiding van een melding vanuit Landelijk Meldpunt 144, waarin zorgen worden geuit over de huisvesting van twee honden op de [adres 1] te [plaats] heb ik, rapporteur op 4 februari 2022 een onderzoek ingesteld.

Historie:

Ik, rapporteur [naam 3] , heb in het registratiesysteem van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming geen historie gevonden over bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke handhaving op dieren op het adres [adres 1] te [plaats] .
Ik, rapporteur [naam 3] , heb in het registratiesysteem van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming geen historie gevonden over bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke handhaving op dieren van betrokkene [naam 1] .

Bevindingen:

Op 4 februari 2022, omstreeks 16.30 uur, kwam ik ter plaatse op de [adres 1] te [plaats] . Ik zag dat de locatie die in de melding stond, zich bevond in een bosperceel. Ik ben dit bos ingelopen maar ik trof geen honden aan. Hierop heb ik contact opgenomen met de melder, zijnde een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de gemeente [gemeente] . Ik hoorde dat hij zei dat hij ter plaatse zou komen om mij de juiste locatie te wijzen. Op dag en datum voornoemd, omstreeks 17.00 uur, trof ik buitengewoon opsporingsambtenaar [naam 4] op de [adres 1] te [plaats] . Ik zag een stuk bos dat omheind was met een hekwerk. Ik hoorde dat [naam 4] zei dat dit perceel eigendom was van Dhr. [naam 1] , en dat hij hier gisteren was geweest in verband met een controle en toen de twee hondjes in een ren had aangetroffen waar hij zich zorgen om maakte. Ik heb samen met [naam 4] het perceel betreden. Ik zag dat achter de struiken een hondenren stond met daarin een zwart en een wit hondje.
Ik zag dat het zwarte hondje tegen de tralies sprong, met als kennelijk doel mijn aandacht te trekken. Ik zag dat de vacht van het zwarte hondje ernstig vervilt was. Ik zag dat de rug en de achterhand van de hond was bedekt met grote plakkaten vervilte vacht. Ik zag dat er klonten vervilte vacht aan het lijf van de hond hingen. Ik zag dat ook aan de poten, de staart en kop van de hond vervilt waren. Ik hoorde dat het hondje jankte en piepte, ik vermoedde van de pijn die de vacht bij hem veroorzaakte. […] Een vervilte vacht heeft gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de hond. In de deskundigheidsverklaring over vachtvervilting opgesteld door de universiteit Utrecht, faculteit diergeneeskunde valt hierover onder andere het volgende te lezen: Extreme mate van verklitting of vervilting (waarvan sprake is bij deze hond) kan leiden tot pijn en bewegingsbeperking. Dit zal zichtbaar zijn aan het gedrag van het dier bijvoorbeeld bij aanraking (pijnuiting; wijken/deinzen; pijnagressie) en/of bij de locomotie (verminderd of afwijkend). De locatie van de verklitting of vervilting is daarbij van groot belang, immers een vachtverklitting in de oksel van een gewricht zal extra pijnlijk zijn bij het strekken van de extremiteiten bij lopen, zitten en/of gaan liggen, of een verklitting in de hals bij het oprichten van de kop. Zo kunnen ogenschijnlijk kleine verklittingen of vervilting veel irritatie en/of pijn veroorzaken. Tevens valt te lezen dat vervilting ook medische gevolgen kan hebben. Indien de huid niet kan "ademen", kunnen er allerlei huidproblemen ontstaan bijvoorbeeld door broeien: een vochtige huid is kwetsbaarder voor verwonding, maar ook vatbaarder voor eventuele bacteriële of parasieteninfecties, etc. Deze deskundigeverklaring vachtvervilting is als bijlage bij dit toezichtrapport gevoegd.
Ik zag dat in de ren een hondenhokje stond. Ik zag dat daarin een wit met grijs hondje stond. Ik zag dat het hondje zeer sterk vermagerd was en mank liep. Ik zag dat het hondje even het hok uit kwam gestrompeld en vervolgens weer terug in het hok kroop. Ik zag dat dit hondje onvast ter been was en zeer mager was. Het hondje maakte op mij een zeer zieke indruk. […] Ik zag dat dit hondje deels kalend was, maar op de plaatsen waar nog vacht aanwezig was, was deze vacht vervilt en vervuild. […] Ik zag aan en onder dit hondje klonten vacht met vuil hangen. Deze klonten hingen vast aan een klein stuk vacht, dit veroorzaakt veel pijn op de plaatsen waar het haar vast zit aan de huid.
Ik zag dat de bodem van de ren waarin deze twee honden zaten gehuisvest bestond uit modder en vuile waterplassen. Ik zag dat in de ren een hondenhok stond. Ik zag dat de houten bodem van dit hok ook nat was. Deze dieren hadden niet de beschikking over een schone, droge en hygiënische huisvesting. […] Ik zag dat er in de ren een houten hondenhok stond, zonder tochtschot. Dit nachthok biedt deze honden onvoldoende bescherming tegen de kou en negatieve weersinvloeden. […] Onvoldoende bescherming tegen kou en negatieve weersinvloeden benadeelt het welzijn van de honden en kan de weerstand van dieren tegen ziektes verlagen en hun gezondheidsrisico's vergroten. Ik zag dat er drie voerbakken in de ren aanwezig waren, maar ik zag dat ze alle drie leeg waren, er was ook geen drinkwater aanwezig voor deze honden […].
Ik heb hierop telefonisch contact opgenomen met [naam 5] van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en haar op de hoogte gesteld van mijn bevindingen. Tevens heb ik haar een filmpje gestuurd van de aangetroffen situatie. De huisvesting was ontoereikend en niet ter plaatse te herstellen, de vervilting veroorzaakte zichtbaar pijn bij de dieren en het witte hondje was zichtbaar ziek. Al deze overtredingen bij elkaar, waren ter plekke niet te herstellen, hierdoor gaf [naam 5] , toestemming om de twee honden onder spoedbestuursdwang in bewaring te nemen.
Ik heb hierop de honden in bewaring genomen en overgedragen aan de opslaghouder. Bij de opslaghouder bleek de zwarte hond te zijn voorzien van een chip: […].
Op maandag 7 februari 2022, bleek bij bevraging van dit chipnummer de zwarte hond eigendom te zijn van: [naam 1] , [adres 2] te [plaats] . Ik zag dat er tevens twee telefoonnummers bij de chipregistratie stonden vermeld, namelijk: […] en […]. Via de zoekmachine google.nl bleek het telefoonnummer […] te staan vermeld bij de persoon: [naam 2] , [adres 2] te [plaats] . Uit bevragen van het BRP (basisadministratie persoonsgegevens) bleek dat er op het adres [adres 2] te [plaats] staan ingeschreven: [naam 1] en [naam 2] .
Hierop heb ik op dinsdag 8 februari 2022, omstreeks 12.55 uur, gebeld met het telefoonnummer […]. Ik hoorde dat de telefoon werd beantwoord door een man die opgaf te zijn betrokkene [naam 1] . Ik deelde aan hem mede dat ik op vrijdag 4 februari 2022 zijn honden in bewaring had genomen vanaf het perceel aan de [adres 1] te [plaats] . Ik hoorde dat betrokkene [naam 1] vroeg of ik het perceel betreden had. Ik zei dat ik dat inderdaad gedaan had en dat ik daartoe bevoegd was. Ik hoorde dat betrokkene [naam 1] zei dat de honden iedere dag verzorgd werden. Ik deelde hem mede dat de honden ernstig vervilt waren, de huisvesting ontoereikend was en dat het witte hondje er zeer slecht aan toe was. Ik hoorde dat betrokkene [naam 1] zei dat dit hondje al ouder was dan 14 jaar. Ik deelde hem mede dat, gezien de aangetroffen feiten en omstandigheden, de honden onder spoedbestuursdwang in bewaring waren genomen.
Op dinsdag 8 februari 2022, omstreeks 14.00 uur, werd ik teruggebeld door betrokken [naam 1] . Ik hoorde dat hij zei dat hij nog wat vragen had. Tijdens dit gesprek vroeg ik aan hem, of hij gemerkt had, dat de honden in bewaring waren genomen. Ik hoorde dat hij zei dat ze net naar de honden toe wilden gaan, maar dat ik toen belde om mede te delen dat ze in bewaring waren genomen. Ik deelde hem mede dat de honden vrijdag al in bewaring waren genomen. Ik hoorde dat betrokkene [naam 1] zei dat de gemeente had gezegd dat ze gisteren mee waren genomen. Ik zei hierop nogmaals dat de honden vrijdag al in bewaring waren genomen. Hieruit bleek mij dat betrokkene sowieso vanaf vrijdag 4 februari 2022 17.00 uur, niet meer bij het perceel was geweest waar de honden gehouden werden.

Fotografische opnamen:

Van de hiervoor omschreven situatie werden door mij rapporteur digitale fotografische opnamen gemaakt Deze opnamen zijn conform de originele opnamen afgedrukt in een fotobijlage. Deze fotobijlage is als bijlage bij dit rapport gevoegd. […]”
1.3.
Door de handelingen en beslissingen van de districtsinspecteur, die aan de minister moeten worden toegerekend, heeft de minister op 4 februari 2022 spoedbestuursdwang toegepast en twee honden van [naam 1] en [naam 2] in bewaring genomen en elders opgevangen.
1.4
Met het besluit tot spoedbestuursdwang heeft de minister de toepassing van spoedbestuursdwang voor het in bewaring nemen van twee honden op schrift gesteld. Volgens de minister was sprake van overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en de artikelen 1.6, derde lid, 1.7, aanhef en onder c, d en f, 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, en 3.3, derde lid, van het Bhd.
1.5
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van [naam 1] en [naam 2] ongegrond verklaard en het besluit tot spoedbestuursdwang gehandhaafd. [naam 1] en [naam 2] zijn het daarmee niet eens.
1.6
Met het kostenbesluit heeft de minister de kosten voor het toepassen van de spoedbestuursdwang voor een bedrag van € 1.321,91 bij [naam 1] en [naam 2] in rekening gebracht.
1.7
[naam 1] en [naam 2] hebben tegen het kostenbesluit bezwaar gemaakt.
Standpunten van partijen
Standpunt van [naam 1] en [naam 2]
2.1
[naam 1] en [naam 2] betwisten de bevindingen van de districtsinspecteur van de LID. Zij betwisten dat zij de honden de nodige (medische) zorg hebben onthouden en dat zij de Wet Dieren en/of het Bhd hebben overtreden. Zij menen dat de legitimatie voor toepassing van bestuursdwang ontbrak en dat er in ieder geval onvoldoende reden was voor toepassing van spoedbestuursdwang. Dergelijk verstrekkend handelen kan volgens hen niet op basis van één momentopname worden gelegitimeerd. Aan hen is ten onrechte de mogelijkheid onthouden om zelf de nodige voorzieningen te treffen en dit maakt de beslissing disproportioneel. [naam 1] en [naam 2] begrijpen niet waarom zij niet nog op de dag van de controle zijn benaderd, maar dat pas vier dagen later contact met hen is gelegd, terwijl ook op de dag van de controle hun telefoonnummer en adres eenvoudig waren te achterhalen. Zij menen dat hen op zijn minst een begunstigingstermijn had moeten worden geboden. [naam 1] en [naam 2] zijn van mening dat zij beide honden te allen tijde dagelijks en op passende wijze hebben verzorgd. Ter zitting hebben zij verklaard dat de honden meestal bij hen thuis waren, maar ten tijde van de controle tijdelijk op het bosperceel verbleven. Indien zij na de controle direct waren benaderd, hadden zij de honden weer mee naar huis kunnen nemen.
2.2
In de bestreden beslissing worden volgens [naam 1] en [naam 2] vermoedens voor feiten aangezien, zonder dat een en ander wordt ondersteund door bevindingen van een veterinair en/of dierenarts. Zonder nadere bevindingen van een dierenarts, die tot op heden ontbreken, kunnen de bevindingen de beslissing niet dragen, juist omdat geen sprake is van eerdere bevindingen en slechts sprake was van een momentopname.
2.3
Dat de beide honden "jankten", had volgens [naam 1] en [naam 2] helemaal niets van doen met pijnklachten, maar met enthousiasme. Steevast piepten beide honden van blijdschap zodra zij [naam 1] en [naam 2] , maar ook andere personen, zagen. Als [naam 1] en [naam 2] de indruk zouden hebben gehad dat het piepen samenhing met pijnklachten dan zouden zij linea recta naar de dierenarts zijn gegaan, zoals zij dat te allen tijde hebben gedaan bij iedere indruk van een medische aandoening. Anders valt volgens hen ook niet te verklaren dat de beide honden al zo'n lang leven achter de rug hadden.
[naam 1] en [naam 2] weerspreken niet zozeer dat de vacht van de honden niet in optimale toestand verkeerde, maar wel dat deze toestand zo ernstig was als in de bevindingen wordt gesuggereerd. Dat de vacht voor het eerst in jaren niet in optimale toestand verkeerde, kwam slechts doordat het scheerapparaat enkele maanden voor de controle stukging en vanwege het feit dat zij door financiële onmacht nog niet direct de middelen hadden om een nieuw apparaat aan te schaffen. Dit wettigt volgens hen echter nog niet de conclusie dat daarmee noodzakelijke zorg aan de honden is onthouden, laat staan dat daardoor sprake was van medische gevolgen voor beide honden. Voorts wijzen [naam 1] en [naam 2] erop dat de oudste hond al 14 jaar oud was en dat honden op hogere leeftijd niet meer in een optimale gezondheidstoestand verkeren en vaak ook magerder worden c.q. vermagerd zijn.
2.4
Volgens [naam 1] en [naam 2] betreft het twee honden die bij uitstek genieten van het buitenleven. De Cairnterriër (zwarte hond) is vanwege het jachtinstinct graag buiten, ongeacht het weer. [naam 1] en [naam 2] hebben de honden daarom veel op het erf laten verblijven. Uit niets blijkt dat zij de honden niet hebben beschermd tegen nadelige weersinvloeden of kou.
2.5
[naam 1] en [naam 2] benadrukken dat zij op dagelijkse basis, zo ook op 4 februari 2022 in de ochtend, de honden voorzagen van eten en drinken. Dat kennelijk ten tijde van de controle sprake was van lege bakken zegt niets over de vraag of zij die dag de honden voldoende eten en drinken hebben geboden.
2.6
Verder betwisten [naam 1] en [naam 2] hetgeen is gesteld aangaande het telefoongesprek dat op 8 februari 2022 zou hebben plaatsgevonden, in het bijzonder waar wordt gesuggereerd dat zij zouden hebben aangegeven dat zij ervan uitgingen dat de honden pas op 7 februari 2022 zouden zijn meegenomen. [naam 1] en [naam 2] waren in de ochtend van zaterdag 5 februari 2022 naar het erf en het verblijf van de honden en andere dieren op het erf gegaan en kwamen toen tot de conclusie dat de beide honden waren meegenomen. Zij hebben het gehele weekend in volstrekte onwetendheid en bezorgdheid verkeerd omtrent de beide honden en hebben op 7 februari 2022 van de gemeente vernomen dat deze honden in bewaring waren genomen. Door de minister is ten onrechte de suggestie gewekt dat [naam 1] en [naam 2] al vier dagen niet op het erf waren geweest.
2.7
Volgens [naam 1] en [naam 2] ontbrak de noodzaak tot toepassing van spoedbestuursdwang en was er in ieder geval sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat de wijze van handelen onevenredig is in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. [naam 1] en [naam 2] menen door de genomen beslissing onevenredig zwaar te zijn getroffen. Zij voelden zich niet enkel als gevolg van hun financiële onmacht met de rug tegen de muur gezet om afstand te doen van de in bewaring genomen honden, maar zij dreigen in de actuele situatie ook nog te worden geconfronteerd met een kostenverhaal, waarvoor zij gezien hun financiële situatie helemaal geen middelen hebben.
Standpunt van de minister
3.1
Uit het toezichtrapport blijkt volgens de minister dat de twee honden een ernstig vervilte vacht hadden. Een vervilte vacht heeft volgens hem gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de hond. De minister heeft voor de problemen waar vervilting toe kan leiden, verwezen naar de als bijlage bij het toezichtrapport gevoegde deskundigenverklaring over vachtvervilting van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Volgens de minister staat vast dat [naam 1] en [naam 2] de vacht van hun honden niet tijdig op de juiste wijze hebben verzorgd. Hij acht het, gelet op de ernst van de vachtvervilting, die volgens hem ook goed te zien is op de foto’s bij het toezichtrapport, niet erg geloofwaardig dat het hierbij ‘slechts’ ging om een kortdurende periode of momentopname.
3.2
Uit de bevindingen van de toezichthouder blijkt volgens de minister verder dat de wit met grijze hond (hondje) sterk vermagerd was en mank liep. Het hondje maakte op de toezichthouder een zeer zieke indruk. De minister kan [naam 1] en [naam 2] niet volgen in de stelling dat dit (enkel) te maken had met de ouderdom van het hondje. Een dier dat ziek of gewond lijkt, dient onmiddellijk op passende wijze te worden verzorgd. Niet is gebleken dan wel aangetoond (bijvoorbeeld door het overleggen van een dierenartsverklaring of facturen) dat [naam 1] en [naam 2] dit hebben gedaan. Dat er bij de controle op 4 februari 2022 geen dierenarts aanwezig was, maakt niet dat om die reden geen waarde kan worden gehecht aan de waarnemingen van de toezichthouder. De minister acht de toezichthouder, gelet op haar ervaring en expertise op het gebied van dierenwelzijn, voldoende in staat om te kunnen beoordelen of een dier een zieke indruk maakt. Overigens is dit hondje volgens de minister vanwege zijn slechte (gezondheids)situatie op 10 februari 2022 door de dierenarts (bij de opslaghouder) geëuthanaseerd.
3.3
Volgens de minister blijkt verder uit de bevindingen van de toezichthouder dat de twee honden niet de beschikking hadden over een schone, droge en hygiënische huisvesting.
Een onhygiënische huisvesting benadeelt het welzijn van dieren en kan de weerstand
van dieren tegen ziektes verlagen en hun gezondheidsrisico’s vergroten. De ren waarin de honden werden gehuisvest, was vervuild met modder en vuile waterplassen. Ook de bodem van het hondenhok was nat. Tijdens de controle op 4 februari 2022 verbleven de honden buiten in een natte vervuilde huisvesting, terwijl het meer voor de hand had gelegen dat [naam 1] en [naam 2] de honden juist in deze natte en winderige winterperiode bij hen thuis binnen hadden gehouden.
3.4
Verder was ook het hondenhok in de ren, dat tevens dient als nachthok, nat en had dit geen tochtschot. [naam 1] en [naam 2] hebben de honden die zij buiten hielden, derhalve niet beschermd tegen nadelige weersinvloeden en kou.
3.5
Uit de bevindingen blijkt verder dat [naam 1] en [naam 2] de twee honden geen vers water hebben gegeven. De drie voerbakken in de ren waren alle drie leeg. Er was volgens de toezichthouder ook geen drinkwater aanwezig voor deze honden. Dat het hier zou gaan om een momentopname of incident, acht de minister niet erg aannemelijk gezien de (slechte) conditie van de honden en dan met name die van het wit met grijze hondje.
3.6
Het rapport biedt volgens de minister geen grond om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het bevat concrete en gedetailleerde beschrijvingen van de bevindingen. Bovendien is ter ondersteuning van deze bevindingen een aantal foto’s ingevoegd. De door [naam 1] en [naam 2] aangevoerde argumenten werpen volgens de minister dan ook geen ander licht op de in het toezichtrapport neergelegde bevindingen.
3.7
Volgens de minister was de situatie dusdanig ernstig, dat het noodzakelijk was om direct maatregelen te treffen. De honden waren in een zeer slechte conditie en hadden allebei een ernstig vervilte vacht. De zwarte hond jankte van de pijn tijdens het lopen en het wit met grijze hondje, dat ook sterk vermagerd was, was amper in staat om te lopen. De honden waren zo sterk verwaarloosd dat de minister toestemming heeft gegeven om spoedbestuursdwang toe te passen door de twee honden terstond in bewaring te nemen. Er is ook geen begunstigingstermijn meer gegeven om [naam 1] en [naam 2] nog zelf eventuele verbeteringen in de situatie aan te laten brengen. Gelet op de gezondheid en het welzijn van de honden was het niet langer verantwoord om deze daar nog langer te laten zitten. Er is volgens de minister terecht en op juiste gronden voor gekozen om de twee honden terstond in bewaring te nemen. De toezichthouder heeft op 7 februari 2022 via het chipnummer van de zwarte hond het telefoonnummer van [naam 1] en [naam 2] kunnen achterhalen en hij heeft [naam 1] en [naam 2] op 8 februari 2022 omstreeks 12:55 uur gebeld en meegedeeld dat de honden op 4 februari 2022, vanwege de aangetroffen situatie, met toepassing van spoedbestuursdwang in bewaring waren genomen.
De conclusie van de toezichthouder dat [naam 1] en [naam 2] vanaf vrijdag 4 februari 2022 17.00 uur niet meer bij het perceel waren geweest waar de honden werden gehouden, bevestigt volgens de minister dat hij de juiste beslissing heeft genomen.
Oordeel van het College
Is er sprake van een overtreding?
4.1
Op grond van artikel 8.5 van de Wet dieren is de minister bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in die wet. Op grond van artikel 5:31 van de Awb kan in (zeer) spoedeisende gevallen bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last of zelfs zonder voorafgaand besluit. Voordat de minister kan overgaan tot het daadwerkelijk opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel het toepassen van spoedbestuursdwang moet sprake zijn van een overtreding.
Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de minister bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met de artikelen 1.6, derde lid, 1.7, aanhef en onder c, d en f, 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, en 3.3, derde lid, van het Bhd. Het College overweegt hiertoe als volgt.
4.2
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als het toezichtrapport, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent evenwel niet dat de minister zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen zij heeft waargenomen. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514, onder 5.2).
Voldoende water? (artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd)
4.3.1
Artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd, luidt als volgt:
“Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier: f. toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen;”
4.3.2
De minister heeft in het besluit tot spoedbestuursdwang als overtreding vermeld dat [naam 1] en [naam 2] hun honden geen vers water hebben gegeven. [naam 1] en [naam 2] hebben verklaard dat zij de honden dagelijks van voldoende water voorzagen
,maar dat de honden soms zelf de drinkbakken leegstoten. Dit doet echter niet af aan het feit dat uit de bevindingen van de toezichthouder blijkt dat de twee honden op het moment van de controle geen toegang hadden tot voldoende water. Het is de verantwoordelijkheid van de houders van dieren om te zorgen dat er steeds voldoende water voorhanden is. Het College is dan ook van oordeel dat de minister terecht heeft vastgesteld dat in dit geval sprake is van een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd.
Geschikte schone en droge plek? (artikelen 1.6, derde lid, 1.7, aanhef en onder d, 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, en 3.3, derde lid, van het Bhd)
4.4.1
Artikel 1.6, derde lid, van het Bhd luidt als volgt:
“Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming
geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico's en zo nodig
roofdieren.”
4.4.2
Artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd luidt als volgt:
“Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier: d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;”
4.4.3
Artikel 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, van het Bhd, luidt als volgt:
“De hond heeft toegang tot een hok dat: b. de hond bescherming biedt tegen nadelige weersinvloeden en kou;”
4.4.4
Artikel 3.3 (
Houden van een hond in een ren), derde lid, van het Bhd luidt als volgt:
“Artikel 3.2, vierde lid, is van toepassing.”
4.4.5
In het toezichtrapport is geconstateerd dat de bodem van de ren waarin de twee honden waren gehuisvest, bestond uit modder en vuile waterplassen en dat de houten bodem van het hondenhok in de ren nat was en geen tochtschot had. De minister heeft op basis van deze bevindingen in het besluit tot spoedbestuursdwang vermeld dat [naam 1] en [naam 2] hun honden geen schone, droge en hygiënische huisvesting hebben gegeven, hetgeen een overtreding is van artikel 2.2, achtste lid, Wet dieren in samenhang met artikel 1.6, derde lid, en 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd en dat zij de honden niet hebben beschermd tegen nadelige weersinvloeden en kou, hetgeen een overtreding is van artikel 2.2, achtste lid, Wet dieren in samenhang met artikel 1.6, derde lid, artikel 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, en artikel 3.3, derde lid, Bhd. Het betoog van [naam 1] en [naam 2] komt er kortgezegd op neer dat hun twee honden gewend zijn om buiten te verblijven, ook met minder goed weer. Ter zitting hebben [naam 1] en [naam 2] erop gewezen dat het regende en dat zij niet wisten dat het hok een tochtschot zou moeten hebben. [naam 1] en [naam 2] hebben de bevindingen onvoldoende betwist
.Het feit dat het regende en dat de grond daardoor nat werd, betekent niet dat de houder van dieren er niet voor moet zorgen dat de dieren, bijvoorbeeld door stro toe te voegen, een geschikte schone en droge plek hebben, ook al zijn de honden gewend om buiten te verblijven. Ook dient de houder te zorgen voor een geschikt hondenhok in de ren. Het College is van oordeel dat [naam 1] en [naam 2] de honden onvoldoende bescherming hebben geboden. De minister heeft volgens het College dan ook terecht kunnen vaststellen dat in het hier aan de orde zijnde specifieke geval sprake is van een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.6, derde lid, artikel 1.7, aanhef en onder d, en 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, en artikel 3.3, derde lid, van het Bhd.
Overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd? (wit met grijze hondje)
4.5.1
Artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd luidt als volgt:
“Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier: c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;”
4.5.2
In het toezichtrapport is vermeld dat het wit met grijze hondje sterk vermagerd was en mank liep. Het hondje maakte op de toezichthouder een zeer zieke indruk. De minister heeft op basis hiervan in het besluit tot spoedbestuursdwang vermeld dat [naam 1] en [naam 2] aan het wit met grijze hondje niet de nodige medische zorg hebben gegeven. Dit is volgens de minister een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd. [naam 1] en [naam 2] betwisten dat zij de honden de nodige (medische) zorg hebben onthouden. Volgens hen was het hondje heel oud en zijn oudere honden vaak ook magerder. Het College is van oordeel dat deze overtreding onvoldoende is komen vast te staan. Uit de in het toezichtrapport vermelde waarnemingen van de toezichthouder volgt naar het oordeel van het College niet zonder meer dat sprake is van een hondje dat ziek of gewond lijkt als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd. Dit volgt evenmin uit de opmerking in de door de minister overgelegde dierenartsverklaring van 5 februari 2022 dat het hondje mager was en onvoldoende voeding heeft gehad. In deze verklaring staat helemaal niets vermeld over het feit dat het hondje mank zou lopen. Onder het kopje “Algemene indruk” staat achter “houding/gang/locomotie” “Vrijwel blind” en achter “In het oog springende klinische afwijkingen” staat “Vervilte vacht, mager, slechte tanden”. En hoewel in de dierenartsverklaring zowel vraag 4 (“Verslechtert de conditie/toestand van het dier zonder directe (medische) verzorging?) als vraag 5 (“Algemene conclusie: Is, gelet op uw bevindingen als veterinair deskundige, aan dit dier (veterinaire) zorg onthouden?”) bevestigend zijn beantwoord, blijkt hier niet uit, met een concrete beschrijving van de aandoening(en), dat sprake was van een hondje dat ziek of gewond leek. Ook de zorg die in de dierenartsverklaring onder het kopje “Behandelingsplan” wordt voorgesteld (“Vachtverzorging”) ziet niet op het feit dat het hondje mank en mager zou zijn. Voorts is onder het kopje “(Geschatte) leeftijd” vermeld “Oud”. Het is dus niet uitgesloten dat de magere conditie van het hondje samenhing met de leeftijd, zoals [naam 1] en [naam 2] hebben aangevoerd. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat de constateringen van de toezichthouder en de overgelegde dierenartsverklaring ontoereikend zijn om aan te nemen dat sprake was van een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd.
Vervilte vacht (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd)
4.6.1
In het toezichtrapport is omschreven dat de vacht van de zwarte hond ernstig vervilt was, dat er klonten vervilte vacht aan het lijf van de hond hingen en dat de hond jankte en piepte, vermoedelijk vanwege de pijn die de vacht bij hem veroorzaakte. Ook de vacht bij het wit met grijze hondje, op de plaatsen waar nog vacht aanwezig was, was vervilt en vervuild. Dit zou volgens de toezichthouder veel pijn veroorzaken op de plaatsen waar het haar vast zit aan de huid.
Volgens de minister hebben [naam 1] en [naam 2] de vacht van de honden niet op tijd en niet op de juiste wijze verzorgd, hetgeen volgens hem een overtreding is van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd.
[naam 1] en [naam 2] betwisten niet dat de vacht van de honden beter had kunnen worden verzorgd. Volgens hen had het feit dat beide honden "jankten" echter niets van doen met pijnklachten en was dit juist enthousiasme. Zij zouden naar de dierenarts zijn gegaan als zij de indruk zouden hebben gehad dat het piepen samenhing met pijnklachten.
Het College is van oordeel dat de aan het besluit tot spoedbestuursdwang ten grondslag gelegde overtreding van de genoemde artikelen betreffende de vervilte vacht onvoldoende is komen vast te staan. Uit de in het toezichtrapport vermelde waarnemingen van de toezichthouder volgt naar het oordeel van het College niet zonder meer dat sprake is van honden die ziek of gewond lijken als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd. De bevinding van de toezichthouder dat de honden pijn hadden als gevolg van de vervilting is niet nader onderbouwd met een verklaring van een dierenarts die iets zegt over de ernst en gevolgen van de vervilting bij deze twee honden. De bij het toezichtrapport gevoegde verklaring van de universiteit Utrecht is hiervoor niet voldoende, aangezien deze slechts in algemene zin iets zegt over vervilting bij honden.
Het College is van oordeel dat ten aanzien van de vervilte vacht niet is komen vast te staan dat sprake was van overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd.
Conclusie ten aanzien van de overtredingen
4.7
Uit het vorenstaande volgt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat [naam 1] en [naam 2] artikel 2.2, achtste lid, Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd, en artikel 1.6, derde lid, en 1.7, aanhef en onder d, dan wel 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, en 3.3, derde lid van het Bhd hebben overtreden. De minister was daarom wel bevoegd handhavend op te treden ter zake van deze overtredingen.
4.8
Gelet op het vorenstaande heeft de minister ten onrechte vastgesteld dat [naam 1] en [naam 2] artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd hebben overtreden. Het betoog van [naam 1] en [naam 2] dat de minister niet bevoegd was handhavend op te treden, slaagt in zoverre. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
Spoedbestuursdwang
5 Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de minister bevoegd was tot het toepassen van spoedbestuursdwang en overweegt hiertoe als volgt.
5.1
Volgens artikel 5:31, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
5.2
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
5.3
Volgens artikel 5:29, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.
5.4
Het College is van oordeel dat de minister niet heeft kunnen besluiten tot het terstond toepassen van bestuursdwang door het meevoeren en opslaan van de honden in verband met de twee resterende geconstateerde overtredingen, te weten het ontbreken van vers water en de afwezigheid van een geschikte schone en droge plek voor de honden. Het bestuursorgaan is gehouden te kiezen voor de minst bezwarende wijze om aan de last te voldoen. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat het niet mogelijk was om op korte termijn tot een verbetering van de situatie te komen door het water bij te vullen en het hok en de ren schoon te maken, een tochtschot aan te brengen dan wel de honden op een andere plek onder te brengen. Het is begrijpelijk dat de districtsinspecteur snel iets wilde doen aan de situatie, maar volgens het College heeft de minister in het onderhavige geval niet voldoende ondernomen om te proberen met [naam 1] en [naam 2] in contact te komen en te bezien of er nog andere oplossingen mogelijk waren om op korte termijn tot een verbetering van de situatie te komen alvorens de dieren mee te nemen.
Het College stelt vast dat de minister geen contact heeft opgenomen met [naam 1] en [naam 2] alvorens hun twee honden mee te voeren. Dit hoewel uit het toezichtrapport blijkt dat de zwarte hond was voorzien van een chip, dat deze hond bij bevraging van het chipnummer van [naam 1] bleek te zijn en dat bij de chipregistratie twee telefoonnummers stonden vermeld, waarvan één nummer van [naam 2] was.
De minister heeft ter zitting aangevoerd dat het op het moment van het onderzoek, op vrijdag 4 februari 2022, omstreeks 17:00 uur, zo vlak voor het weekend, lastig was om de chipgegevens in de databank te laten uitlezen en zo te achterhalen wie de houder van de hond was. Het College oordeelt dat het echter aan de minister is om ervoor te zorgen dat zijn systemen goed zijn ingericht en bemenst en dat het ook op vrijdagmiddag mogelijk is om, bijvoorbeeld via het uitlezen van chips, de houder van de dieren te achterhalen.
5.5
Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat de minister heeft gehandeld in strijd met artikel 5:31 van de Awb door de situatie aan de [adres 1] te [plaats] als zodanig spoedeisend aan te merken dat om die reden bestuursdwang in de vorm van het meevoeren van de desbetreffende honden diende te worden toegepast zonder voorafgaande last. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Nu sprake is van een onherstelbaar gebrek, zal het College, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Het College zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Kostenbesluit
6.1
Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu [naam 1] en [naam 2] dit besluit betwisten.
6.2
Volgens artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
6.3
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld met betrekking tot de toepassing van spoedbestuursdwang staat vast dat het meevoeren van de twee honden van [naam 1] en [naam 2] onrechtmatig was. Dit betekent dat de minister de daarmee gemoeide kosten niet ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij [naam 1] en [naam 2] in rekening heeft mogen brengen. Het beroep tegen het kostenbesluit is daarom gegrond en dit besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
Slotsom
7.1
Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het College zal het bestreden besluit en kostenbesluit vernietigen en het besluit tot spoedbestuursdwang herroepen.
7.2
Het College bepaalt dat de minister de door [naam 1] en [naam 2] gemaakte proceskosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep moet vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.374,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 624,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 875,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het kostenbesluit gegrond;
  • vernietigt deze besluiten;
  • herroept het besluit tot spoedbestuursdwang;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam 1] en [naam 2] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] en [naam 2] tot een bedrag van € 2.374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. M.M. Smorenburg en mr. O.L.H.W.I. Korte, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. F.J.J. van West de Veer