ECLI:NL:CBB:2024:452

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23/420
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-subsidie aanvraag wegens te late indiening door onderneming

Op 24 juni 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/420. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) subsidie voor het derde kwartaal van 2021 door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraagperiode voor deze subsidie liep van 31 augustus 2021 tot 29 oktober 2021. De onderneming heeft haar aanvraag te laat ingediend, wat de reden was voor de afwijzing door de minister. De onderneming stelde dat zij niet op de hoogte was van de kortere aanvraagtermijn in vergelijking met eerdere kwartalen en dat haar omzetcijfers nog niet bekend waren. Daarnaast was de eigenaar van de onderneming ziek in de laatste week van de aanvraagperiode.

Het College heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming is om zich tijdig op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor subsidieaanvragen. De minister is niet verplicht om ondernemingen actief te informeren over afwijkende aanvraagtermijnen. Het College concludeert dat de onderneming niet voldoende heeft aangetoond dat er belemmeringen waren voor het tijdig indienen van de aanvraag. De ziekmelding van de eigenaar in de laatste week van de aanvraagperiode werd niet als voldoende argument gezien, aangezien er geen bewijs was dat andere werknemers of de boekhouder niet in staat waren om de aanvraag in te dienen.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/420
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024

Rechter: mr. M. van Duuren

Griffier: mr. A. Verhoeven

Partijen

[naam 1] , te [woonplaats] , (de onderneming), waarvoor aanwezig is [naam 2]

en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door W. Dam en A.M.D. Dijkstra

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De aanvraagperiode voor een TVL-subsidie voor het derde kwartaal van 2021 liep, na verlenging, van 31 augustus 2021, 8:00 uur tot 29 oktober 2021, 17:00 uur (artikel 2.4.8 van de TVL). Dit stond ook op de website van de RVO.
2. De minister heeft de TVL-aanvraag van de onderneming voor Q3 van 2021 afgewezen omdat de aanvraag niet binnen de aanvraagperiode is ingediend. Vaststaat dat de onderneming geen aanvraag ingediend. De reden daarvoor was dat het de onderneming niet bekend was dat de aanvraagtermijn ten opzichte van Q1 en Q2 2021 korter was, haar omzetcijfers nog niet bekend waren aangezien de onderneming een kleine boekhouder heeft die daar nog niet aan toe gekomen was en de ondernemer de laatste week van oktober die ook de laatste week van de aanvraagperiode was, ziek was.
3. Het College toetst de beslissing van de minister op evenredigheid omdat aan die beslissing ook het (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel ten grondslag ligt.
4. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid is van een onderneming om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. De minister is niet gehouden om de ondernemingen van de afwijkende (van eerdere aanvraagtermijnen) aanvraagtermijn actief op de hoogte te stellen. Het lag op de weg van de onderneming om tijdig kennis te nemen van de TVL-voorwaarden en de aanvraag op tijd in te dienen. Dat de omzetcijfers voor het subsidiekwartaal nog niet bekend waren, was geen belemmering voor het indienen van de aanvraag. De aanvraag kan gedaan worden en wordt ook doorgaans gedaan op basis van een schatting van de omzet, bijvoorbeeld aan de hand van een vorig kwartaal. Pas bij het verzoek om vaststelling van de subsidie moeten definitieve gegevens worden aangeleverd. Tenslotte geldt dat als aannemelijk is dat de onderneming niet in staat was om een tijdige aanvraag in te dienen, het vasthouden aan de aanvraagtermijn niet evenredig is. Maar daarvan is hier geen sprake. De onderneming heeft gesteld dat haar eigenaar ziek was in de laatste week van de aanvraagperiode en daardoor minder helder, maar van een belemmering tot het indienen van een aanvraag binnen de aanvraagtermijn door andere werknemers of de boekhouder of eerder door de eigenaar zelf is niet gebleken.
5. Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat die te laat is ingediend. De beslissing op bezwaar is juist.
6. Het beroep is ongegrond. De Minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. M. van Duuren w.g. A. Verhoeven