ECLI:NL:CBB:2024:432

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
24/522
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake spoedbestuursdwang voor katten in ongeschikte huisvesting

Op 27 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een zaak betreffende de Wet dieren. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 21 mei 2024 spoedbestuursdwang toegepast en 108 katten weggevoerd uit een ongeschikte huisvesting in een aanhanger. De verzoekster, [naam], had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 juni 2024 werd duidelijk dat de katten in de aanhanger onvoldoende bewegingsvrijheid hadden en dat de hygiënische omstandigheden ernstig tekortschoten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoekster kon niet aantonen dat er een geschikte opvanglocatie voor de katten beschikbaar was. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, met de overweging dat de situatie van de katten spoedeisend was en dat er geen uitzicht was op herstel van de omstandigheden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/522
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juni 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats 1] ( [naam] )

(gemachtigde: mr. R.J. Skalá),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. Z. Türk)

Procesverloop

Op 21 mei 2024 heeft de minister spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en de artikelen 1.6, eerste lid en tweede lid, en 1.7, aanhef en onder c en d, van het Besluit houders van dieren.
De minister heeft daarbij 108 katten toebehorend aan [naam] weggevoerd en in bewaring genomen.
Met het besluit van 29 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister zijn beslissing tot
toepassing van de spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
In zijn brieven van 24 mei 2024 en 4 juni 2024 heeft de minister toegelicht onder welke voorwaarden [naam] de dieren terug kan krijgen:
1. zij betaalt vóór 3 juni 2024 de geschatte kosten van € 25.540,-;
2. zij geeft aan waar zij de dieren (tijdelijk) gaat houden;
3. zij zorgt dat de plek waar zij de dieren houdt, geschikt is voor de dieren. Een
districtsinspecteur van de LID zal dit beoordelen.
[naam] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting was op 24 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam] , bijgestaan door
haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Een districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn heeft op 21 mei 2024 – naar aanleiding van een melding via de politie over katten in een gesloten trailer op de openbare weg [adres] te [plaats 2] - een onderzoek ingesteld naar de huisvesting en de verzorging van deze katten. Naar aanleiding van dit onderzoek is op 22 mei 2024 een toezichtrapport Wet dieren opgemaakt.
Uit dit rapport blijkt - samengevat weergegeven - dat de toezichthouder op 21 mei 2024 heeft geconstateerd dat [naam] 108 katten hield, waarvan twee katten tezamen werden aangetroffen in één bench en de overige katten zich bevonden in een gesloten aanhanger met een oppervlakte van ongeveer acht vierkante meter. De katten in de aanhanger en de bench hadden geen bewegingsvrijheid. De huisvesting van de katten in de aanhanger was vervuild met ontlasting en urine. Ook waren kattenbakken onvoldoende schoon gehouden. De katten, die volgens [naam] besmet waren met het feline infectieuze peritonitis-virus (FIP-virus), kregen verder niet de benodigde (medische) zorg. Gelet op deze situatie heeft de minister ervoor gekozen om de dieren direct mee te voeren en op te slaan bij een opslaghouder.
3 [naam] stelt dat zij nog op zoek was naar een geschikte opvangplek voor de katten en dat de aanhanger slechts een tijdelijk verblijf voor hen vormde. Zij heeft haar woning in [plaats 1] noodgedwongen moeten verlaten en heeft daarop haar katten in een gehuurde aanhanger naar een camping in [plaats 3] laten vervoeren. Toen bleek dat zij hier niet mochten blijven, is zij met de katten in de aanhanger naar [plaats 2] vertrokken, waar een kennis van haar woonde. De aanhangwagen parkeerde zij op de openbare weg bij diens huis, in afwachting van een locatie waar zij de katten zou kunnen onderbrengen.
Zij stelt dat het toezichtrapport onjuistheden bevat over de kattenbakken en de vervuiling met urine en uitwerpselen. Er lagen zeven schoongemaakte kattenbakken op de oprijlaan te drogen, maar deze zijn niet gefotografeerd. [naam] vermoedt dat de katten door het wegvoeren door de toezichthouder zó overstuur zijn geraakt, dat zij urine en/of uitwerpselen hebben verloren. Er is geen sprake geweest van benadeling van de gezondheid en het welzijn van de dieren. [naam] houdt juist veel van de dieren en heeft alles voor hen over. Zij laat de met het FIP-vrius besmette dieren wel degelijk veterinair behandelen, alleen zijn sommige medicijnen in Nederland nu eenmaal moeilijk te krijgen.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een inspectierapport. Worden die bevindingen betwist, dan dient te worden onderzocht of er grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding(en) ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister terecht vastgesteld dat er sprake is van meerdere overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Dit blijkt duidelijk uit het rapport van bevindingen en uit de daarbij gevoegde foto’s en filmpjes. Hierop is te zien dat de katten in de aanhanger nauwelijks bewegingsvrijheid hebben, dat de aanhanger is vervuild met ontlasting en urine en dat enkele kattenbakken (zonder kattengrind, maar vol uitwerpselen) onvoldoende schoon zijn.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er in ieder geval geen enkele aanleiding voor twijfel aan de belangrijkste bevindingen van de toezichthouder, die zien op de zeer beperkte bewegingsvrijheid van de katten in de aanhanger. De overige bevindingen van de toezichthouder heeft [naam] , mede gelet op wat op de foto’s en de filmpjes is te zien, onvoldoende weersproken. De minister mocht de bevindingen uit het rapport dan ook aan de vaststelling van de overtredingen ten grondslag leggen.
4.3
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat van slechts een tijdelijke, noodzakelijke beperking van de bewegingsvrijheid geen sprake was. Op de zitting is duidelijk geworden dat [naam] op zaterdagochtend 18 mei 2024 met de aanhanger is aangekomen bij het perceel in [plaats 2] . De controle van de toezichthouders vond plaats op dinsdag 21 mei 2024 omstreeks 16.45 uur. Dit betekent dat de katten na het vervoer vanuit [plaats 3] al ruim drie dagen in de stilstaande aanhanger hadden doorgebracht. Zoals [naam] op 21 mei 2024 tegen de toezichthouder heeft verklaard, had zij op dat moment bovendien op korte termijn geen zicht op een andere opvanglocatie voor deze katten. Op de zitting heeft [naam] hierover ook geen concrete informatie kunnen geven. Daarom gaat de voorzieningenrechter er bij de beoordeling vanuit dat de aanhanger niet slechts als vervoermiddel fungeerde, maar feitelijk gebruikt werd als (tijdelijke) behuizing. Een aanhanger van acht vierkante meter kan niet worden beschouwd als toereikende behuizing voor 108 katten, ook niet als die behuizing tijdelijk zou zijn, zoals in dit geval gedurende (minstens) enkele dagen. Dit geldt temeer nu geen sprake was van voldoende hygiënische omstandigheden. De minister was daarom in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
4.4
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de op 21 mei 2024 aangetroffen situatie spoedeisend was, geen uitzicht bood op onmiddellijk herstel en zo ernstig was dat voldoende aanleiding bestond om zonder voorafgaande last en zonder voorafgaand besluit terstond bestuursdwang toe te passen zoals bedoeld in artikel 5:31, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om - in afwachting van de bezwaarprocedure – een voorlopige voorziening te treffen. Het is immers nog steeds niet bekend waar [naam] de katten kan en zal opvangen. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat de huisvesting waar de dieren door haar zullen worden gehouden voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. De hoop en verwachting van [naam] dat het haar op korte termijn zal lukken een bekende bereid te vinden om de plaatsing van een adequaat kattenverblijf op diens perceel toe te staan, is daarvoor geenszins voldoende. De voorzieningenrechter acht teruggave van de katten aan [naam] daarom (nog steeds) niet verantwoord.
5 Slotsom is dat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2024.
D. Brugman H.G. Egter van Wissekerke
Afschrift verzonden aan partijen op: