ECLI:NL:CBB:2024:425

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
22/2161
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing SBI-herzieningsverzoek voor subsidie vaste lasten COVID-19

Op 25 juni 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een SBI-herzieningsverzoek ingediend, omdat zij geen aanvraag voor de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 had kunnen indienen. De minister had het verzoek afgewezen, omdat de onderneming geen tijdige aanvraag had gedaan. De onderneming stelde dat zij door een foutieve SBI-code niet in aanmerking kwam voor de subsidie en dat zij pas later op de hoogte was van de mogelijkheid om haar SBI-code te wijzigen.

De minister verklaarde dat alleen ondernemingen die tijdig een aanvraag voor Q4 2020 hadden ingediend, in aanmerking kwamen voor de coulanceregeling. Het College oordeelde dat de onderneming op het moment van het indienen van het herzieningsverzoek geen tijdige aanvraag had gedaan en dat het verzoek terecht was afgewezen. De minister had bovendien toegelicht dat de onderneming haar SBI-code eenvoudig had kunnen wijzigen, wat de onderneming niet had gedaan.

Het College concludeerde dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn niet onevenredig was en dat de negatieve financiële gevolgen voor de onderneming voor haar eigen rekening kwamen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (onderneming)

(gemachtigde: W.D. Cnossen)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. F. Tarrahi en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 15 december 2021 is het verzoek van de onderneming tot wijziging van de SBI-code voor de periode oktober tot en met december 2020 (Q4 2020) afgewezen.
Met het besluit van 16 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 18 januari 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen en [naam 2] namens de onderneming deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De minister heeft naar aanleiding van een drietal uitspraken van het College van 22 december 2020, onder meer ECLI:NL:CBB: 2020:997, de mogelijkheid tot wijziging van de SBI-code voor Q4 2020 opengesteld voor ondernemers die om uiteenlopende redenen geen bezwaar hadden ingediend tegen hun besluit met betrekking tot de afwijzing of verlening van hun TVL-aanvraag (coulanceregeling). De onderneming heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt met het indienen van een zogeheten SBI-herzieningsverzoek op 19 juli 2021.
1.2
De minister heeft dit herzieningsverzoek afgewezen, omdat de onderneming geen (tijdige) aanvraag heeft ingediend voor Q4 2020 en zij daarom niet in aanmerking komt voor de coulanceregeling. Voor zover het herzieningsverzoek van de onderneming had moeten worden opgevat als een TVL-aanvraag voor Q4 2020, is deze aanvraag volgens de minister te laat ingediend.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt onderneming
3 De onderneming voert aan dat zij geen TVL-aanvraag voor Q4 2020 heeft kunnen indienen, omdat dit met haar SBI-code niet kon. Volgens haar verscheen bij het invullen van de aanvraag een pop-up met de mededeling dat zij niet in aanmerking kwam voor een TVL-subsidie. Daarom kon zij haar aanvraag niet versturen. Zodra via de media bekend werd dat om herziening van de SBI-code kon worden verzocht, heeft de onderneming dit gedaan. De onderneming had dus geen mogelijkheid om een aanvraag in te dienen en heeft met dit herzieningsverzoek, meteen toen dat kon, contact opgenomen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De onderneming heeft alles gedaan wat zij kon doen en nu ontvangt zij ten onrechte geen subsidie.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt dat alleen ondernemingen die tijdig een aanvraag voor Q4 2020 hebben gedaan, in aanmerking komen voor de coulance-regeling. Omdat de onderneming geen aanvraag heeft ingediend, is het SBI-herzieningsverzoek terecht afgewezen.
4.2
De minister stelt verder dat het voor de onderneming niet onmogelijk was tijdig een aanvraag voor Q4 2020 te doen. Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden die het te late indienen van de aanvraag rechtvaardigen. De gevolgen moeten voor rekening en risico van de onderneming komen.
Beoordeling door het College
5 Vast staat dat de onderneming op het moment dat zij het SBI-herzieningsverzoek deed geen (tijdige) aanvraag voor een TVL-subsidie voor Q4 2020 had ingediend. Het indienen van een dergelijk verzoek stond alleen open voor ondernemingen die eerder op tijd een aanvraag hadden gedaan en daarop een (afwijzend) besluit hadden ontvangen. De minister heeft daarom het SBI-herzieningsverzoek van de onderneming terecht afgewezen (vergelijk de uitspraak van 12 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:490).
6.1
Voor zover het herzieningsverzoek van de onderneming is bedoeld als een (pro forma) TVL-aanvraag voor Q4 2020, overweegt het College als volgt.
6.2
Een aanvraag voor subsidie voor de periode Q4 2020 kon worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021 op grond van artikel 2.1.8, eerste lid, van de TVL-regeling. Op grond van artikel 2.1.8, tweede lid, van de TVL-regeling was een aanvraag tijdig ingediend indien zij op de einddatum van 29 januari 2021 vóór 17.00 uur door de minister was ontvangen. Uit artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL-regeling volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
6.3
Vast staat dat de onderneming de aanvraag op 19 juli 2021 en dus niet tijdig heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
6.4
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig is. Dat de onderneming met een in haar ogen foutieve SBI-code stond geregistreerd, betekent niet dat daarom de aanvraagtermijn niet voor haar gold. Gedurende de aanvraagtermijn van Q4 2020 is geen aanvraag van de onderneming geregistreerd. Evenmin heeft de onderneming tijdens deze termijn contact met de minister opgenomen terwijl dat in de reden lag, temeer indien de tijdige aanvraag – zoals de ondernemer lijkt te stellen – geblokkeerd werd. Overigens had de onderneming zelf haar SBI-code in het handelsregister online kunnen wijzigen. De minister heeft op de zitting onweersproken toegelicht dat een dergelijke wijziging binnen een dag door de Kamer van Koophandel kan zijn verwerkt. Onder de voormelde omstandigheden komt het niet tijdig indienen van de aanvraag voor rekening en risico van de onderneming. Dat zij hierdoor negatieve financiële gevolgen ervaart, maakt het bestreden besluit ook niet onevenredig.
6.5
De minister heeft de (pro forma) aanvraag van de onderneming terecht niet inhoudelijk beoordeeld.
7 In de procedure die nu voorligt, heeft de onderneming alleen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit dat gaat over Q4 2020. Het College kan daarom niet toekomen aan een beoordeling van de stelling van de onderneming dat zij voor latere periodes geen aanvraag kon indienen, omdat haar SBI-code niet door de minister is gewijzigd naar aanleiding van haar SBI-herzieningsverzoek.
Slotsom
8
Het beroep is ongegrond.
9 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Paragraaf 2.1. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2020
Artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.1.8.
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.