ECLI:NL:CBB:2023:490

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/387 en 22/388
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen TVL voor Q4 2020 en Q1 2021 wegens te late indiening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 september 2023, zijn de aanvragen van [naam 1] B.V. voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvragen als pro-forma aangemerkt en afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiodes waren ingediend. De onderneming had haar aanvragen niet tijdig ingediend, wat een dwingende afwijzingsgrond is volgens de TVL-regelingen. De minister had de aanvragen niet ontvangen voor de vastgestelde eindtijdstippen, en er was geen bewijs dat de onderneming tijdig contact had opgenomen over de problemen met de SBI-code.

De onderneming stelde dat zij recht had op de subsidie en dat de minister de aanvragen ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde echter dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de onderneming lag. De minister had geen grond om de aanvragen alsnog te honoreren, aangezien de aanvragen niet binnen de gestelde termijnen waren ingediend. De rechtbank benadrukte dat de formele afwijzing van de aanvragen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, ondanks de negatieve financiële gevolgen voor de onderneming. De uitspraak van het College van 15 maart 2022, waar de onderneming naar verwees, was niet van toepassing omdat daar wel tijdig aanvragen waren gedaan.

Uiteindelijk verklaarde het College de beroepen ongegrond en stelde vast dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, met mr. F. Willems als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/387 en 22/388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

(gemachtigden: mr. S. Piron en mr. A.M.D. Dijkstra).

Procesverloop

Met het besluit van 18 augustus 2021 heeft de minister de brief van 30 juli 2021 van de onderneming over een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 aangemerkt als pro-forma-aanvraag en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 23 november 2021 heeft de minister dezelfde brief van 30 juli 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag voor een subsidie op grond van de TVL voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 en ook deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met de besluiten van 21 februari 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft in beide zaken een nader stuk ingediend.
De zitting was op 8 juni 2023. De zaken zijn daarbij tegelijkertijd behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om twee TVL-aanvragen die te laat zijn ingediend. In de TVL is bepaald dat ondernemers hun aanvragen voor de verschillende subsidieperiodes op een uiterlijke datum in konden dienen. Voor de aanvraag voor Q4 van 2020 was dat uiterlijk op 29 januari 2021 vóór 17.00 uur en voor de aanvraag voor Q1 van 2021 op 18 mei 2021 vóór 17.00 uur. Na de hiervoor genoemde momenten sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Wel heeft de minister voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming heeft in het verleden een vennootschap overgenomen
.De SBI-code van deze overgenomen vennootschap is vervolgens als de SBI-code van de onderneming geregistreerd. Die SBI-code was niet de juiste code. Met medewerking van de Kamer van Koophandel is de SBI-code daarom met terugwerkende kracht vanaf 15 maart 2020 veranderd in de juiste SBI-code, te weten 25.73 “vervaardiging van gereedschap”. Eerdere aanvragen liepen stuk op de oude, niet juiste SBI-code, maar ook met de juiste SBI-code lukte het de onderneming niet om aanvragen in te dienen, terwijl zij wel recht heeft op TVL. De TVL is in het leven geroepen om ondernemingen te ondersteunen. De onderneming is hard geraakt door de coronamaatregelen en zij kan de subsidie goed gebruiken. Ter onderbouwing daarvan heeft de onderneming haar jaarrekening van 2020 overgelegd. Omdat de overheid de coronamaatregelen heeft opgelegd, ligt het op de weg van de overheid om situaties als die van de onderneming pragmatisch op te lossen, tenzij sprake is van (mogelijk) oneigenlijk gebruik, maar daar is geenszins sprake van. Nu dreigen ondernemingen slachtoffer te worden van bureaucratie. De formele opstelling van de minister ervaart de onderneming als zeer onrechtvaardig en doet afbreuk aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De onderneming heeft er daarbij op gewezen dat het College in zijn uitspraak van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:116) in een nagenoeg soortgelijke situatie heeft geoordeeld dat de minister alsnog tot uitbetaling van de subsidie moet overgaan, omdat niet alle schuld bij de onderneming moet liggen.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft aangevoerd dat hij heeft onderzocht of de onderneming tijdens de aanvraagtermijnen contact heeft opgenomen over de eventuele onmogelijkheid om een aanvraag in te dienen. Dat was niet het geval. Het eerste contact over het doen van de aanvragen heeft op 29 juni 2021 plaatsgevonden. Dat is na afloop van de aanvraagtermijnen die voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021 golden. De onderneming heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het voor haar onmogelijk was om de aanvragen binnen de aanvraagtermijnen in te dienen. Het had op de weg van de onderneming gelegen om, nadat zij tegen de gestelde problemen met de SBI-code aanliep, daarover tijdig contact op te nemen met de minister. Nu niet is gebleken dat er sprake was van tijdig ingediende aanvragen, en ook niet van omstandigheden waardoor het te laat indienen van de aanvragen niet voor rekening van de onderneming dient te komen, zijn de aanvragen terecht afgewezen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming om tijdig aanvragen in te dienen. Nu hiervan geen sprake is, komt de minister niet toe aan de beoordeling of de onderneming voldoet aan de overige voorwaarden van de TVL om voor subsidie in aanmerking te komen. De uitspraak van het College van 15 maart 2022 waar de onderneming op wijst, kan haar niet helpen. Die uitspraak ziet op de situatie waarin wel op tijd een aanvraag is gedaan.
Beoordeling door het College
5 De minister heeft de brief van de onderneming van 30 juli 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvragen om subsidie voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021 en heeft die aanvragen afgewezen. Ter zitting heeft de onderneming gesteld dat de brief een herzieningsverzoek was. Ondernemingen die op grond van hun SBI-code geen aanspraak konden maken op TVL, maar voor wie op grond van de feitelijke bedrijfsactiviteiten wel aanspraak bestond, konden een herzieningsverzoek indienen. Het herzieningsverzoek is dus ten onrechte als een pro-forma-aanvraag aangemerkt, aldus de onderneming.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De door de onderneming omschreven mogelijkheid van het indienen van een herzieningsverzoek bestond alleen voor ondernemingen die eerder op tijd een aanvraag hadden gedaan en daarop een afwijzend besluit hadden ontvangen. De onderneming heeft niet binnen de aanvraagtermijnen aanvragen gedaan voor subsidie voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021. Haar situatie is dus anders. De uitspraak van het College van 15 maart 2022 is daarom niet op haar van toepassing. De onderneming heeft dat ter zitting ook erkend en heeft het standpunt ingenomen dat als de brief geen herzieningsverzoek kan zijn, het aangemerkt moet worden als aanvragen voor TVL-subsidie voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021.
6 De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen voor subsidie voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021. Dat betekent dat in deze beroepsprocedures alleen die afwijzingen aan het College ter beoordeling voorliggen. Het College kan daarom niet toekomen aan een beoordeling van de stelling van de onderneming dat zij voor latere periodes geen aanvraag kon indienen, omdat voor die periodes ten onrechte nog de oude SBI-code in het aanvraagsysteem geregistreerd stond.
7.1
Uit de in de bijlage weergegeven wetsartikelen volgt dat de minister afwijzend op de aanvragen beslist als die niet tijdig zijn ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
7.2
Niet in geschil is dat de aanvragen van de onderneming niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstippen door de minister zijn ontvangen. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
7.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Gedurende de aanvraagtermijnen van Q4 van 2020 en Q1 van 2021 zijn geen aanvragen van de onderneming geregistreerd. Evenmin heeft de onderneming tijdens die termijnen contact met de minister opgenomen. De onderneming heeft niet toegelicht waarom er pas op 29 juni 2021 voor de eerste maal contact is opgenomen over de subsidieaanvragen. Zonder een verdere toelichting valt niet in te zien waarom de onderneming de aanvragen niet tijdens de aanvraagtermijn heeft kunnen doen of, wanneer de SBI-code in de weg stond aan het doen van aanvragen, daarover tijdens de aanvraagtermijn geen contact heeft opgenomen met de minister. Dat de minister medewerking heeft verleend aan het met terugwerkende kracht (laten) aanpassen van de SBI-code van de onderneming, betekent niet dat daardoor de aanvraagtermijnen niet meer golden voor de onderneming. Dat de onderneming negatieve financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
7.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvragen tijdig zijn ingediend.
8. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
M.P. Glerum w.g. F. Willems

BIJLAGE

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Paragraaf 2.1. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2020
Artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.1.8.
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
Paragraaf 2.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2021
Artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.2.6.
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.