Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 op het hoger beroep van:
Buitenlandse vennootschap [naam] , te [plaats] ( [naam] )
[naam]
Procesverloop in hoger beroep
13 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6049 (aangevallen uitspraak).
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
30 april 2018 niet in strijd met het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel is een garantie tegen een dubbele beboeting wegens dezelfde feitelijke gedraging als waarvoor eerder is beboet. Maar dit betekent niet dat niet zou kunnen worden beboet voor eenzelfde feitelijke gedraging in een andere periode. Dat is in dit geval ook de essentie van de overtreden voorschriften, nu daaruit een voortdurende verplichting volgt om verwerkte dierlijke eiwitten op zodanige wijze op te slaan en de daarvoor gebruikte ruimtes zodanig in te richten dat verontreiniging wordt voorkomen. Die verplichting rustte op eiseres op 12 april 2018 en ook op 30 april 2018. Bovendien gaat het hier om voorschriften waarvan eiseres, als handelaar in verwerkte dierlijke eiwitten redelijkerwijs voldoende duidelijk moet zijn geweest dat zij deze, door de inrichting van de loodsen en de wijze van opslag van de eiwitten, overtrad.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
13 april 2018 per e-mail op de hoogte gesteld van de tekortkomingen die op 12 april 2018 zijn geconstateerd. Deze omstandigheden in acht genomen was de minister bevoegd boetes op te leggen voor zowel de overtredingen die zijn geconstateerd op 12 april 2018 als op
30 april 2018.
€ 875,- en een wegingsfactor van 1).
Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- herroept het primaire besluit;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 3.500,- aan proceskosten aan [naam] ;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 338,- voor de beroepsprocedure en € 532,- voor het hoger beroep, totaal € 870,- aan [naam] te vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan [naam] van een immateriële schadevergoeding van € 2.000,-.
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan [naam] .