In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 juni 2024 uitspraak gedaan over de intrekking van een SDE-subsidie voor zonnepanelen die was verleend aan een vennootschap. De minister voor Klimaat en Energie had op 4 november 2022 besloten de subsidie in te trekken, omdat de zonnepanelen niet waren geplaatst op een bestaand gebouw zoals in de subsidieaanvraag was aangegeven, maar op een nieuw gebouw waarvoor ten tijde van de aanvraag nog geen omgevingsvergunning was verkregen. De vennootschap had in maart 2019 een subsidie aangevraagd voor zonnepanelen op het dak van een oude loods, maar had deze uiteindelijk op een nieuwe loods geplaatst. De minister oordeelde dat de subsidie op basis van onjuiste gegevens was verleend en dat de aanvraag had moeten worden afgewezen als de juiste informatie was verstrekt. De vennootschap voerde aan dat de intrekking van de subsidie onevenredig was, maar het College oordeelde dat de gevolgen van het intrekkingsbesluit niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die ermee gediend werden. Het College bevestigde dat de minister bevoegd was om de subsidie in te trekken op basis van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit SDE, en dat de vennootschap had moeten voldoen aan de voorwaarden die aan de subsidie waren verbonden. Het beroep van de vennootschap werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.