In deze zaak heeft [naam 1] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 2.500,- was opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren. De overtreding betrof het ontbreken van correcte handelsdocumenten tijdens het vervoer van mest, waarbij de gewichten op de documenten niet overeenkwamen met de gewichten op de weegbonnen. De rechtbank had het beroep van [naam 1] gegrond verklaard, maar de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard. De zitting vond plaats op 1 mei 2024, waarbij de gemachtigden van partijen aanwezig waren, evenals een toezichthouder van de NVWA.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd, omdat de gewichten op de handelsdocumenten niet overeenkwamen met de werkelijke gewichten van de mest. [naam 1] voerde aan dat het onmogelijk was om het exacte gewicht voorafgaand aan het vervoer te vermelden, maar de rechtbank stelde vast dat de exploitant verantwoordelijk was voor het invullen van de documenten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [naam 1] als exploitant ook verantwoordelijk was voor de juiste invulling van de handelsdocumenten. De rechtbank had de boete gematigd, maar het College besloot de boete verder te verlagen tot € 2.125,- vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van exploitanten in de keten van dierlijke bijproducten en de noodzaak van correcte documentatie voor de traceerbaarheid van meststromen. Het College concludeerde dat de overtreding niet alleen administratief van aard was, maar ook risico's voor de volks- en diergezondheid met zich meebracht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.