ECLI:NL:CBB:2024:38

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
23/1961 en 23/1962
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de termijn voor afvoer van verontreinigde dierlijke eiwitten na controle door de NVWA

Op 11 januari 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 2 oktober 2023, waarbij verontreiniging werd aangetroffen in bulken gestorte dierlijke eiwitten (VDE) van verzoekster 1, [naam 1] B.V. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 9 oktober 2023 een besluit genomen waarin verzoekster 1 werd verplicht om de verontreinigde VDE binnen zes weken af te voeren als categorie 2-materiaal, omdat het product niet meer voldeed aan de eisen van categorie 3-materiaal volgens Verordening 1069/2009.

Verzoeksters 1, 2 en 3 hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 januari 2024 werd duidelijk dat verzoeksters de mogelijkheid wilden hebben om onderzoek te laten verrichten naar de VDE voordat deze afgevoerd moest worden. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de termijn voor afvoer van de VDE wordt verlengd tot uiterlijk 15 maart 2024, op voorwaarde dat verzoeksters uiterlijk 31 januari 2024 de onderzoeksresultaten en bezwaargronden indienen bij de minister. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, omdat afvoer van de VDE een onomkeerbare handeling zou zijn die hun onderzoek zou belemmeren.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat verzoeksters de mogelijkheid moeten hebben om tegenbewijs te leveren tegen de aanname van de minister dat de VDE volledig verontreinigd is. De minister heeft aangegeven dat hij geen actieve rol zal spelen in het onderzoek, maar dat verzoeksters vrij zijn om dit onderzoek uit te voeren. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de beslissing is niet in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1961 en 23/1962
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 januari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te Ommeren, verzoekster 1

(gemachtigde: mr. T.J.G. Heideveld)

Cagemax Proteins B.V., te Zaltbommel, verzoekster 2

Jakom B.V.te Groningen, verzoekster 3
(gemachtigde: mr. E. Dirkse)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs)

Procesverloop

Met het besluit van 9 oktober 2023 heeft de minister aan verzoekster 1 bestuurlijke maatregelen opgelegd, waaronder maatregel 3 inhoudende dat zij binnen zes weken na dagtekening van het besluit de in loods 1 en 2 in bulk opgeslagen verwerkte dierlijke eiwitten afvoert als dierlijk bijproduct categorie 2.
Verzoeksters 1, 2 en 3 hebben tegen het besluit van 9 oktober 2023 bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot maatregel 3.
De zitting was op 11 januari 2024. Namens verzoekster 1 heeft deelgenomen aan de zitting
[naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verzoeksters 2 en 3 heeft hun gemachtigde deelgenomen. Namens alle verzoeksters heeft deelgenomen F. Aartsen. Namens de minister hebben deelgenomen zijn gemachtigde en S.L.J.C. Danneel.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter beslist dat maatregel 3 van het besluit van 9 oktober 2023 wordt gewijzigd in die zin dat de afvoer dient plaats te vinden uiterlijk 15 maart 2024. Ervan uitgaande dat uiterlijk 31 januari 2024 de bezwaargronden inclusief de onderzoeksresultaten door verzoeksters zijn ingediend bij de minister en dat uiterlijk 1 maart 2024 de beslissing op bezwaar door de minister wordt genomen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2 Verzoekster 1 exploiteert een opslagbedrijf. Toezichthouders van de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA) hebben op 2 oktober 2023 bij een controle in twee loodsen waar verzoekster 1 verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) heeft opgeslagen verontreiniging aangetroffen op de in bulken gestorte VDE. Zij zagen op de hopen VDE spinnenwebben, (afdrukken van) ongedierte, draden en touw liggen. In een van de loodsen namen zij op de hoop VDE ook veren en uitwerpselen van vogels waar. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de minister in het besluit van 9 oktober 2023 gesteld dat als gevolg van de vastgestelde verontreinigingen in het VDE het product niet meer voldoet aan de eisen van afgeleid product en categorie 3-materiaal in de zin van Verordening 1069/2009 [1] en van rechtswege kwalificeert als dierlijk bijproduct categorie 2 in de zin van artikel 9, onder h, van Verordening 1069/2009. Met het besluit heeft de ministers drie bestuurlijke maatregelen opgelegd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen maatregel 3. Maatregel 3 houdt in dat verzoekster 1 verplicht is om de in loods 1 en 2 in bulk opgeslagen VDE binnen zes weken na dagtekening van het besluit af te voeren als dierlijk bijproduct categorie 2. De minister heeft de werking van maatregel 3 opgeschort totdat is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3 Volgens de minister moet alle VDE, waar het hier om gaat, als ondeelbaar geheel categorie 2, worden gezien. Uitwerpselen, dode dieren en andere verontreiniging raken zozeer verweven met de VDE dat niet te zien is waar het zit. Ook is het volgens de minister hoogst onwaarschijnlijk dat de verontreiniging is beperkt tot een bovenlaag van circa 10 cm.
Verzoeksters spreken deze aanname van de minister dat de VDE volledig is verontreinigd tegen. Zij hebben een onderzoeksvoorstel ingediend waarbij een zekere medewerking van de minister wordt gevraagd. De minister is hiermee niet akkoord gegaan.
4 Verzoeksters betogen dat door de minister onvoldoende is bewezen dat de gehele partij een mengsel is van categorie 2-materiaal en categorie 3-materiaal. Nader onderzoek is nodig om daadwerkelijk aan te tonen of er al dan niet sprake is van een mengsel van categorie 2-materiaal en categorie 3-materiaal.
Belanghebbenden
5 Het besluit van 9 oktober 2023 is gericht aan verzoekster 1 en niet aan verzoeksters 2 en 3. Verzoeksters 2 en 3 stellen dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit en meer specifiek bij maatregel 3. Op zitting hebben zij toegelicht dat zij de eigenaren zijn van de VDE en dat zij vanuit die hoedanigheid rechtstreeks in hun financiële belang wordt geraakt wanneer de gehele partij wordt afgewaardeerd als categorie 2-materiaal. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat verzoeksters 2 en 3 in hun hoedanigheid van eigenaar van de desbetreffende VDE belanghebbenden zijn bij het besluit en dus ontvankelijk zijn in hun verzoek om een voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
6 De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek. Het gaat er verzoeksters om dat er onderzoek wordt gedaan naar de VDE waar maatregel 3 betrekking op heeft. Als het materiaal is afgevoerd, kunnen zij geen onderzoek meer doen hiernaar. Voor het kunnen doen van onderzoek betekent het afvoeren van de VDE een onomkeerbare handeling. De voorzieningenrechter ziet hierin een spoedeisend belang.
Mogelijkheid tot onderzoek
7 De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeksters de mogelijkheid moeten hebben om door middel van het laten doen van onderzoek tegenbewijs te kunnen leveren tegen de aanname van de minister dat de VDE volledig is verontreinigd. Op de zitting bleek dat verzoeksters in de veronderstelling verkeerden dat de minister niet toestond dat zij onderzoek zouden (laten) doen naar de VDE in de loodsen. Dit bleek een misverstand te zijn. Het staat verzoeksters vrij om in de loodsen de VDE te laten onderzoeken. Wel is het zo dat de minister hierbij geen (actieve) rol zal spelen. Bovendien heeft de minister zijn twijfels erover uitgesproken dat de resultaten van het onderzoek ertoe kunnen en zullen leiden dat de VDE voor een deel kan worden herwaardeerd naar categorie 3 en dus of onderzoek nut heeft.
8 Om verzoeksters in de gelegenheid te stellen dit onderzoek te laten verrichten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verzoeksters een langere termijn te geven waarbinnen zij maatregel 3 moeten hebben uitgevoerd. Immers, als verzoeksters overeenkomstig maatregel 3 de VDE als categorie 2-materiaal op korte termijn moeten afvoeren, valt de mogelijkheid weg om dit materiaal te laten onderzoeken.
9 Partijen hebben afgesproken dat verzoeksters uiterlijk 31 januari 2024 de onderzoeksresultaten samen met de gronden van bezwaar bij de minister indienen. Als in deze onderzoeksperiode monstermateriaal de loods moet verlaten voor onderzoek in een laboratorium, zullen verzoeksters dit melden aan de minister teneinde toestemming hiervoor te krijgen. De minister is bereid deze toestemming dan hiervoor te verlenen. De minister zal vervolgens uiterlijk 1 maart 2024 een beslissing op bezwaar nemen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het uitvoeren van de maateregel te verlengen tot twee weken na de voorgenomen datum van de beslissing op bezwaar, dus tot 15 maart 2024. In deze periode van twee weken kan dan eventueel wederom een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend.
10 Partijen zijn overeengekomen dat de minister geen proceskosten vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević,, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024.
w.g. T. Pavićević, w.g. C.D.V. Efstratiades
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten.