ECLI:NL:CBB:2024:363

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
22/2530
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 mei 2024, wordt de zaak behandeld van een ondernemer die een subsidie heeft aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.870,79 teruggevorderd, omdat er volgens de minister geen sprake was van omzetverlies van ten minste 20% ten opzichte van de referentieperiode. De ondernemer had eerder een voorlopige subsidie van € 5.208,48 ontvangen, maar de definitieve vaststelling leidde tot een terugvordering.

Tijdens de zitting op 28 maart 2024 werd het beroep van de ondernemer behandeld. De ondernemer stelde dat de opbrengst uit de verkoop van een sportpaviljoen niet als omzet moest worden beschouwd, maar het College oordeelde dat deze opbrengst, die was opgegeven in de aangifte omzetbelasting, wel degelijk als omzet moest worden meegenomen. Het College concludeerde dat de minister terecht de subsidie op nihil had vastgesteld, omdat het omzetverlies niet voldeed aan de vereisten van de regeling. De ondernemer had in de referentieperiode een omzet van € 28.986,- en in de subsidieperiode een omzet van € 126.191,-, wat betekent dat er geen omzetverlies was.

Het College oordeelde verder dat de terugvordering van het voorschot gerechtvaardigd was, omdat de minister op basis van de wetgeving bevoegd was om de subsidie te verlagen en onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De ondernemer had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de minister hadden moeten doen afzien van de terugvordering. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van de ondernemer ongegrond werd verklaard, en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] , (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. P. van Veen)

Procesverloop

Met het besluit van 6 september 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie van de ondernemer voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.870,79 teruggevorderd.
Met het besluit van 11 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 28 maart 2024. Aan de zitting hebben de ondernemer en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. De ondernemer heeft voor Q4 van 2021 een subsidie aangevraagd. De minister heeft hem een voorlopige subsidie verleend van € 5.208,48 en een voorschot van € 2.870,79 uitbetaald. Naar aanleiding van de aanvraag van de ondernemer om de subsidie vast te stellen, heeft de minister de subsidie vastgesteld op € 0,-. De reden daarvoor is dat er volgens de minister in Q4 van 2021 (subsidieperiode) geen sprake is van omzetverlies ten opzichte van Q1 van 2020 (referentieperiode). Daarom is niet voldaan aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 20% moet zijn om voor een subsidie in aanmerking te komen.
2 Het College is van oordeel dat de minister de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld en dat hij het betaalde voorschot mocht terugvorderen. Op grond van artikel 2.5.3, vijfde lid, van de TVL wordt als omzet beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de ondernemer aangifte doet voor de omzetbelasting. De ondernemer, zoals op de zitting nog door hem bevestigd, doet over zijn gehele omzet aangifte omzetbelasting. Omdat de ondernemer aangifte omzetbelasting doet over het gehele jaar, heeft de minister aan de hand van de administratie van de ondernemer vastgesteld welke omzetbedragen zijn toe te rekenen aan de subsidieperiode en aan de referentieperiode. Hieruit volgt dat de omzet in de referentieperiode € 28.986,- bedroeg en de omzet in de subsidieperiode € 126.191,-. Er is dus geen omzetverlies, zodat niet is voldaan aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 20% moet zijn. In het bestreden besluit gaat de minister ten onrechte uit van een referentieomzet van € 34.908,-, maar dat leidt niet tot een andere uitkomst.
3 De TVL biedt geen mogelijkheid om de opbrengst uit de verkoop van een sportpaviljoen buiten beschouwing te laten, zoals de ondernemer wenst. Het College begrijpt dat de ondernemer deze opbrengst niet ervaart als omzet, omdat hij het sportpaviljoen heeft verkocht om zijn hoofd boven water te houden en de opbrengst heeft gebruikt om de lening af te lossen die hij voor de aankoop had afgesloten. Maar de opbrengst is opgegeven in de aangifte omzetbelasting en moet daarom als omzet worden beschouwd. Waar deze omzet vandaan komt of waarvoor deze omzet wordt gebruikt, maakt daarvoor niet uit. In de omstandigheden die de ondernemer aanvoert, ziet het College geen aanleiding om te oordelen dat het in dit geval onevenredig uitpakt om vast te houden aan het omzetbegrip uit de TVL.
4 Uit artikel 2.5.11, vijfde lid, van de TVL volgt dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, als het omzetverlies minder dan 20% bedraagt. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de subsidie te verlagen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van die verlaging had moeten afzien.
5 De vaststelling van de subsidie brengt mee dat de minister op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb het onverschuldigd betaalde voorschot kan terugvorderen. De terugvordering van de subsidie heeft tot doel ervoor te zorgen dat MKB-ondernemingen niet meer subsidie krijgen, dan waar zij op grond van de TVL recht op hebben. Het gevolg daarvan is dat de ondernemer het aan hem al betaalde bedrag van € 2.870,79 moet terugbetalen. De ondernemer heeft gesteld dat dit bedrag van zijn pensioenpotje afgaat. Het College begrijpt dat dit zuur voelt voor de ondernemer en dat hij in en na de subsidieperiode een stressvolle periode heeft (gehad), maar van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van terugvordering had moeten afzien, is geen sprake. Dit betekent dat de minister het uitbetaalde voorschot terecht heeft teruggevorderd. Overigens, zoals de minister bij de terugvordering heeft meegedeeld, kan een betalingsregeling op maat worden getroffen.
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:46:
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
(…).
Artikel 4:95, vierde lid:
Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.2 (verstrekking subsidie), eerste en tweede lid
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
(…)
Artikel 2.5.3 (bepaling omzetverlies)
Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2021.
Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.
Artikel 2.5.11 (vaststelling subsidie), vijfde lid
De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 20% bedraagt.