In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2024, zaaknummer 23/43, staat de intrekking van een subsidie voor een podiumartiest centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 22 maart 2022 een subsidie verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer had in zijn aanvraag verklaard te voldoen aan het vestigingsvereiste, maar de minister concludeerde dat dit niet het geval was. De ondernemer had zijn onderneming gevestigd op hetzelfde adres als zijn privéwoning, zonder een eigen opgang, wat in strijd is met de voorwaarden van de TVL-regeling. De minister trok de subsidie in en vorderde het betaalde voorschot terug, wat de ondernemer aanvocht.
Tijdens de zitting op 12 februari 2024 voerde de ondernemer aan dat podiumartiesten tijdens de TOGS-regeling ook subsidie konden ontvangen zonder aan het vestigingsvereiste te voldoen. Het College oordeelde echter dat de TVL-regeling geen ruimte biedt voor afwijkingen van het vestigingsvereiste. De ondernemer had onjuiste informatie verstrekt in zijn aanvraag, wat de minister bevoegd maakte om de subsidie in te trekken op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het College concludeerde dat de minister niet alleen bevoegd was om de subsidie in te trekken, maar ook dat hij dit terecht had gedaan. De ondernemer had geen recht op de subsidie omdat hij niet voldeed aan de gestelde eisen. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor subsidies en de noodzaak voor ondernemers om correcte informatie te verstrekken.