ECLI:NL:CBB:2024:334

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
23/43
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie voor niet-ambulante onderneming zonder eigen opgang op basis van vestigingsvereiste

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2024, zaaknummer 23/43, staat de intrekking van een subsidie voor een podiumartiest centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 22 maart 2022 een subsidie verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer had in zijn aanvraag verklaard te voldoen aan het vestigingsvereiste, maar de minister concludeerde dat dit niet het geval was. De ondernemer had zijn onderneming gevestigd op hetzelfde adres als zijn privéwoning, zonder een eigen opgang, wat in strijd is met de voorwaarden van de TVL-regeling. De minister trok de subsidie in en vorderde het betaalde voorschot terug, wat de ondernemer aanvocht.

Tijdens de zitting op 12 februari 2024 voerde de ondernemer aan dat podiumartiesten tijdens de TOGS-regeling ook subsidie konden ontvangen zonder aan het vestigingsvereiste te voldoen. Het College oordeelde echter dat de TVL-regeling geen ruimte biedt voor afwijkingen van het vestigingsvereiste. De ondernemer had onjuiste informatie verstrekt in zijn aanvraag, wat de minister bevoegd maakte om de subsidie in te trekken op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College concludeerde dat de minister niet alleen bevoegd was om de subsidie in te trekken, maar ook dat hij dit terecht had gedaan. De ondernemer had geen recht op de subsidie omdat hij niet voldeed aan de gestelde eisen. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor subsidies en de noodzaak voor ondernemers om correcte informatie te verstrekken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/43

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] (de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: W. Dam en mr. M. Achalhi)

Procesverloop

Met het besluit van 22 maart 2022 (het intrekkingsbesluit) heeft de minister de aan de ondernemer op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor de periode april t/m juni 2021 (Q2 2021) ingetrokken. Ook heeft de minister het betaalde voorschot van € 10.476,87 teruggevorderd.
Met het besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 februari 2024. Aan de zitting hebben [naam 1] en de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. De ondernemer is een podiumartiest. Hij heeft in zijn aanvraag verklaard aan het vestigingsvereiste te voldoen. Zijn onderneming is gevestigd op hetzelfde adres als zijn privéwoning, maar zou over een eigen opgang beschikken. Volgens de minister voldoet de ondernemer niet aan het vestigingsvereiste vanwege het ontbreken van een eigen opgang. Daarmee heeft de ondernemer bij zijn aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt. De minister stelt daarom bevoegd te zijn om het intrekkingsbesluit te nemen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer voert aan dat ten tijde van de TOGS (Tegemoetkoming schade COVID-19) podiumartiesten aanspraak konden maken op subsidie, ook als niet werd voldaan aan het vestigingsvereiste. Nu de TVL hiervan de opvolger is, moet het volgens de ondernemer ook mogelijk zijn om subsidie te krijgen terwijl niet is voldaan aan het vestigingsvereiste. De ondernemer betoogt dat het vasthouden aan het vestigingsvereiste voor podiumartiesten onevenredig is. De ondernemer verkeert in een unieke situatie en voor hem moet daarom een uitzondering worden gemaakt.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste en dat hij geen uitzondering wenst te maken. Het intrekken van de subsidie acht de minister geschikt en noodzakelijk.
Beoordeling door het College
5.1
Bij het College ligt de vraag voor of de minister bevoegd was om de subsidie van de ondernemer in te trekken, en zo ja, of de minister ook van deze bevoegdheid gebruik mocht maken.
5.2
Het vestigingsvereiste is één van de eisen om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL. Dit vereiste houdt in dat de ondernemer ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres, of dat de ondernemer een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan deze voorwaarde te voldoen.
5.3
Niet in geschil is dat de ondernemer geen ambulante onderneming of horecaonderneming is. De ondernemer moet dan ook voldoen aan het vestigingsvereiste om in aanmerking te komen voor een TVL-subsidie. De TVL-regeling biedt namelijk geen verdere mogelijkheid tot afwijking. De ondernemer gebruikt de zolder van zijn privéwoning om bedrijfsactiviteiten uit te oefenen. De zolder wordt bereikt door middel van een ladder in de woning. Er is dus geen eigen opgang of toegang die fysiek is afgescheiden van de privéwoning.
5.4
Hieruit volgt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat niet aan het vestigingsvereiste is voldaan. De ondernemer heeft in zijn aanvraag verklaard hieraan wel te voldoen. Op grond van die verklaring van de ondernemer heeft de minister aan hem subsidie verleend. Als de minister toen over de juiste of volledige gegevens had beschikt, namelijk dat de ondernemer niet aan de vestigingsvereiste voldeed, zou dat tot een andere beschikking op de aanvraag hebben geleid. Om die reden was de minister bevoegd de subsidieverlening in te trekken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb (zie de uitspraak van het College van 14 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:119, onder 5.6).
5.5
De minister heeft zich verder naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt of van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur. Dat de ondernemer financiële gevolgen ondervindt van het intrekkingsbesluit is niet genoeg om een uitzondering te maken op het vestigingsvereiste. Dat ten tijde van de TOGS, waarin ook het vestigingsvereiste was opgenomen, mogelijk anders werd omgegaan met podiumartiesten maakt ook niet dat in het kader van de TVL moet worden afgeweken van het vestigingsvereiste. De TOGS is een aparte regeling met afwijkende voorwaarden. Hieraan kan niet het vertrouwen worden ontleend dat de ondernemer niet hoefde te voldoen aan het vestigingsvereiste om een TVL-subsidie te krijgen.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister niet alleen bevoegd was de subsidie van de ondernemer in te trekken, maar ook gebruik mocht maken van deze bevoegdheid. Het College heeft al eerder geoordeeld (zie de in 5.4 genoemde uitspraak van 14 maart 2023, onder 5.10) dat het intrekken van de subsidie, wanneer niet aan het vestigingsvereiste is voldaan, een geschikt en noodzakelijk middel is om ervoor te zorgen dat het beschikbaar gestelde geld terechtkomt bij de ondernemers waar de TVL voor bedoeld is.
Slotsom
6
Het beroep is ongegrond.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
w.g. J.H. de Wildt De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.1, eerste lid
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
ambulante onderneming: onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in
het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2,
47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de
Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
horecaonderneming: onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het
handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard
Bedrijfsindeling;
(…)
Artikel 2.3.2
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de
maanden april, mei en juni van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of
een ambulante onderneming, betreft:
-ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de
eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
-een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de
eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen
opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één
horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
(…)
Artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.