ECLI:NL:CBB:2024:279

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22/2320
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake subsidie vaste lasten COVID-19 voor Q4 2021

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 maart 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van een ondernemer tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemer had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister verleende deze subsidie op 11 april 2022, maar verklaarde het bezwaar van de ondernemer tegen het subsidiebesluit op 21 september 2022 ongegrond. Hierop heeft de ondernemer beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 28 maart 2024 bevestigde de ondernemer dat hij het eens was met de verleende subsidie voor Q4 2021, maar hij wenste ook een oordeel van het College over de aanspraak op subsidies voor het tweede en derde kwartaal van 2021. Het College oordeelde echter dat het alleen kon oordelen over de aanspraak voor Q4 2021, aangezien de TVL-regeling vereist dat voor elke periode een aparte aanvraag wordt ingediend. Aangezien het subsidiebesluit en het bestreden besluit enkel betrekking hadden op Q4 2021, kon het College geen oordeel geven over de andere kwartalen.

Daarom verklaarde het College het beroep niet-ontvankelijk, omdat de ondernemer met deze procedure niet meer kon bereiken dan hij al had bereikt. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Partijen hebben afgesproken dat de minister zal onderzoeken of er voor Q2 en Q3 van 2021 TVL-aanvragen zijn ingediend, en de minister zal contact opnemen met de ondernemer om hem te informeren over de mogelijkheden voor het indienen van aanvragen voor deze kwartalen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2320
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] , (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. P. van Veen)

Procesverloop

Met het besluit van 11 april 2022 (subsidiebesluit) heeft de minister aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 een subsidie verleend van € 4.090,65.
Met het besluit van 21 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 28 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en de gemachtigde van de minister.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Het College kan in deze beroepsprocedure alleen een oordeel geven over de aanspraak op een subsidie voor Q4 van 2021. De ondernemer is het eens met de subsidie die de minister heeft verleend voor die periode. Dat heeft hij ter zitting bevestigd. De ondernemer wil echter dat het College in deze beroepsprocedure ook een oordeel geeft over de aanspraak op een subsidie voor Q2 en Q3 van 2021. Omdat de TVL zo is ingericht dat voor iedere periode waarvoor de TVL is opengesteld een aparte aanvraag moet worden ingediend en omdat het subsidiebesluit en het bestreden besluit alleen zien op Q4 van 2021, kan het College dat oordeel niet geven.
2 De ondernemer kan met deze procedure dus niet meer bereiken dan hij al heeft bereikt. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
3 Partijen hebben afgesproken dat de minister onderzoekt of er voor Q2 en Q3 van 2021 TVL-aanvragen zijn ingediend. Tijdens de zitting is dit niet duidelijk geworden. Vervolgens neemt de minister contact op met de ondernemer om hem, zo nodig, uit te leggen hoe hij alsnog een aanvraag kan indienen voor Q2 en Q3 van 2021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
w.g M.P. Glerum w.g. A.M. Slierendrecht