ECLI:NL:CBB:2024:259

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/742
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de overtreding van de Meststoffenwet door een intermediaire onderneming

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, waarin werd geoordeeld dat zij artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffen heeft overtreden. De zaak betreft de verplichting voor vervoerders om dierlijke meststoffen onverwijld te wegen na aanvang van het vervoer. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [naam 1] niet aan deze verplichting had voldaan, omdat de controle plaatsvond op 75 kilometer van het laadadres en er nog niet gewogen was, terwijl er diverse weegstations op de route beschikbaar waren.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Het College stelde vast dat de regelgeving duidelijk was en dat het aan [naam 1] lag om vooraf te onderzoeken waar zij de vracht mest op de wettelijk voorgeschreven wijze kon wegen. De minister had afdoende gemotiveerd dat er weegstations beschikbaar waren in de nabijheid van het laadadres en dat [naam 1] de vracht niet onverwijld had gewogen. Het College oordeelde dat de uitleg van de minister over de verplichting tot onverwijld wegen redelijk was en dat de strekking van de bepaling niet onduidelijk was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V. (voorheen [naam 2] V.O.F.),
te [plaats 1]
(gemachtigde: mr. G.J.P.M. Grijmans)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 2 februari 2023, kenmerk
LEE 22/2331, in het geding tussen
[naam 1]
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigden: mr. A.R. Aladin en mr. M. Leegsma)

Procesverloop

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland (rechtbank) van 2 februari 2023 (niet gepubliceerd).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 9 februari 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 1] is een intermediaire onderneming die onder andere dierlijke meststoffen transporteert.
1.3
In opdracht van [naam 1] vervoerde [naam 3] ( [naam 3] ) op
7 december 2021 dierlijke meststoffen. [naam 3] transporteerde een vracht mest afkomstig van een bedrijf in [plaats 2] naar een bedrijf in [plaats 3] . Op de snelweg […] ter hoogte van [plaats 4] heeft de politie die dag een controle uitgevoerd, waarvan de bevindingen zijn doorgestuurd naar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In het NVWA-rapport van 18 februari 2022 heeft de toezichthouder van de NVWA aangeven dat in [plaats 2] onder andere gewogen kon worden bij een loonbedrijf en dat in het kader van de verplichting om na de aanvang van het vervoer van dierlijke meststoffen onverwijld te wegen, de vracht dierlijke meststoffen in of nabij [plaats 2] gewogen had moeten worden.
1.4
De minister heeft aan [naam 1] met het besluit van 23 maart 2022 (boetebesluit) een bestuurlijke boete opgelegd van € 300,- wegens overtreding van artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffen (Uitvoeringsregeling), omdat zij niet onverwijld na aanvang van het vervoer het gewicht van een vracht dierlijke mest heeft gewogen. Met het besluit van 15 juni 2022 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister de boete gehandhaafd. Daarin heeft de minister uiteengezet dat niet is voldaan aan de voorwaarde van onverwijld wegen, omdat de controle plaatsvond op 75 kilometer vanaf het laadadres en er nog niet gewogen was. Dit terwijl de vervoerder tussen het laadadres en de locatie van de controle diverse weegstations is gepasseerd.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard. De rechtbank
heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“[…]
Onduidelijke regelgeving?
[…]
3.3 […]
dat in artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling geen maximale afstand is genoemd waarbinnen moet worden gewogen brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de strekking van het artikel onduidelijk is. Dat door de verschillende dichtheid aan weegbruggen in Nederland een vervoerder in het ene geval sneller een weegbrug vanuit het vertrekpunt kan bereiken dan in een ander geval, laat onverlet dat voor elk mesttransport onverminderd geldt dat onverwijld na aanvang, zonder uitstel, de mest gewogen moet worden.
Verweerders uitleg van onverwijld wegen redelijk?
4.1 […]
Als maatstaf om te bepalen of sprake is van onverwijld wegen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling hanteert verweerder een redelijkheidstoets. Aan de hand van de beschikbare weegstations en de route naar de bestemming beoordeelt verweerder of de vervoerder in redelijkheid heeft voldaan aan de eis van onverwijld wegen. […] De bedoeling is dat de vervoerder vanaf het laadadres in de richting naar het afleveringsadres zo snel mogelijk een weegbrug bereikt, aldus verweerder. Van de vervoerder mag wel worden gevergd, aldus verweerder, dat hij, in beperkte mate afwijkt van de route van laadadres naar afleveringsadres om een weegbrug in de nabijheid van de route te kunnen bereiken.
4.2
De rechtbank heeft in het beroep van eiseres geen aanknopingspunten gevonden dat
verweerder met deze uitleg de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat. Daarbij acht
de rechtbank van belang dat bij die uitleg rekening wordt gehouden met de van belang
zijnde feitelijke omstandigheden en wel de beschikbaarheid van weegbruggen in de
nabijheid van de route van het laadadres naar het afleveringsadres en dat daarnaast de
redelijkheidtoets de mogelijkheid biedt tot maatwerk. De rechtbank merkt daarbij verder op dat van professionele marktdeelnemers, als eiseres mag worden verlangd dat deze zich terdege laten informeren over de beperkingen waaraan hun gedragingen zijn onderworpen. Dit betekent, anders dan eiseres meent, dat het op haar weg ligt om vooraf aan het transporteren van een vracht mest te onderzoeken waar zij de vracht mest op de wettelijke voorgeschreven wijze kan wegen. Op welke manier zij die informatie verkrijgt, is aan eiseres.
Sprake van onverwijld wegen?
5. De controle […] vond plaats […] op circa 75 km van het laadadres. Op het moment van controleren was de mest nog niet gewogen, terwijl volgens verweerder tussen het laadadres en de locatie van de controle diverse weegstations op de route naar het afleveringsadres zijn […]. In de omstandigheid dat die weegbruggen, naar eiseres stelt, niet met behulp van Google Maps kan worden gevonden, ziet de rechtbank, de juistheid daarvan in het midden latend, gelet op wat onder 4.2 is overwogen, geen reden om te oordelen dat deze weegstations niet aanwezig waren. Dat deze weegstations geen dierlijke mest accepteren heeft eiseres niet onderbouwd.
[…]”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
[naam 1] heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. De rechtbank oordeelt ten onrechte dat [naam 1] artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling heeft overtreden. Zij volgt de rechtbank niet in de overweging dat de minister met de uitleg van deze bepaling de grenzen van redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat. Deze wetsuitleg is redelijk, noch duidelijk. Vervoerders zijn doorgaans niet bekend met alle in Nederland aanwezige weegstations. Omdat de minister van vervoerders verlangt dat zij hun vracht onverwijld wegen en wel in die zin dat zij van hun route dienen af te wijken om een weegstation in de nabijheid van het laadpunt te bereiken, is het aan de minister om een register met weegstations op te richten. Een dergelijk register ontbreekt, zodat vervoerders zijn aangewezen op het internet. Het weegstation waarover de NVWA rapporteert is daarop niet te vinden. Verder geeft de minister in het bestreden besluit nog twee weegstations aan in de nabijheid van de laadplaats, maar niet duidelijk is waar die weegstations zijn. Bovendien zijn niet alle vervoerders welkom bij alle weegstations vanwege de aard en eigenschappen van dierlijke meststoffen. Vanwege alle onduidelijkheid moet het [naam 1] zijn toegestaan om haar vracht te wegen bij een op de route liggende en aan haar bekend weegstation, waarvan duidelijk is dat die vracht daar ook gewogen mag worden. Dat is een redelijke en ook duidelijke wetsuitleg. Toegepast op deze zaak mocht de vracht worden gewogen bij het bedrijf in [plaats 3] . Anders dan de rechtbank overweegt, is doorslaggevend of de weegstations ook daadwerkelijk kunnen worden gevonden. De Uitvoeringsregeling geeft geen definitie van onverwijld en de uitleg die de minister daaraan geeft is onduidelijk, zodat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het valt niet in te zien waarom het verschil aan dichtheid van weegstations maakt dat er geen maximale afstand kan worden bepaald.
3.2
De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
Artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang, dat het gewicht van de op een bedrijf afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van het vervoer wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
3.4
In de toelichting op deze bepaling (Stcrt 2019, 5166, p. 17) staat, voor zover hier van belang, het volgende.
“[…] Het bepalen van de hoeveelheid afgevoerde en aangevoerde mest is essentieel voor de verantwoording van de mest- en nutriëntenstromen. […]
Ten eerste moet de mest na aanvang van het vervoer onverwijld worden gewogen. Dat wil zeggen dat een weegstation in nabijheid van het vertrekpunt moet worden gebruikt. Omdat de spreiding van weegstations in Nederland varieert en in het belang van het vrij verkeer van diensten, wordt geen maximale afstand bepaald waarbinnen gewogen moet zijn. Indien zich meerdere weegstations in nabijheid van het vertrekpunt bevinden, houden vervoerders dus de mogelijkheid om te kiezen bij welk van deze stations zij gaan wegen. Bij de handhaving van dit voorschrift zal worden bezien of de vervoerder, gelet op de beschikbare weegstations en de route naar de bestemming, in redelijkheid heeft voldaan aan de eis van onverwijld wegen. Dit zal vaak bijvoorbeeld niet het geval zijn wanneer wordt gewogen vlak voor aankomst op bestemming of wanneer reeds meerdere weegstations op enkele kilometers afstand van de route zijn gepasseerd.[…]”
3.5
Met de rechtbank is het College van oordeel dat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling en de toelichting daarop blijkt duidelijk wat van de vervoerder wordt verwacht, namelijk dat een weegstation in nabijheid van het vertrekpunt moet worden gebruikt. Dat niet ervoor is gekozen om een maximale afstand te bepalen waarbinnen gewogen moet zijn is toegelicht en betekent niet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat de strekking van de bepaling onduidelijk is. De minister heeft verder toegelicht dat van een vervoerder niet wordt verlangd dat hij voor het wegen een onnodige omweg moet maken, maar dat de bedoeling is dat de vervoerder vanaf het laadadres in de richting naar het afleveringsadres zo snel mogelijk een weegbrug bereikt waarbij van hem gevergd mag worden in beperkte mate van de route af te wijken. Evenals de rechtbank acht het College die toelichting passen binnen de grenzen van de uitleg van artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.
3.6
Anders dan [naam 1] en met de rechtbank is het College van oordeel dat het op de weg van [naam 1] als professionele marktpartij lag, om vooraf uit te zoeken waar zij de vracht mest op de wettelijk voorgeschreven wijze kon wegen. Het is niet aan de minister om daartoe een register met weegstations aan te leggen. De minister heeft afdoende gemotiveerd dat in de nabijheid van het laadadres op de route naar het afleveringsadres weegstations beschikbaar waren en dat [naam 1] de vracht dierlijke mest niet onverwijld heeft gewogen. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat [naam 1] artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling heeft overtreden.
4 Het hoger beroep is ongegrond. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van
mr. M.Y. Douglas-Hamilton, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 april 2024.
w.g. A. Venekamp w.g. M.Y. Douglas-Hamilton