ECLI:NL:CBB:2024:248

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
22/2220
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidie COVID-19

Op 2 april 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van 27 juni 2023, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen een subsidiebesluit ongegrond was verklaard. De onderneming stelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, omdat zij geen notificatie had ontvangen over het besluit van 10 maart 2022, waardoor zij niet op de hoogte was van de noodzaak om bezwaar te maken.

Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het besluit van 10 maart 2022 was op die dag in de digitale omgeving van de onderneming geplaatst en er was een notificatie e-mail verzonden. De onderneming had ingestemd met digitale correspondentie en had de verplichting om regelmatig in de digitale omgeving te kijken. De minister was niet verplicht om de subsidie ambtshalve te herzien, en de onderneming kon niet verwachten dat dit zou gebeuren.

De conclusie was dat de eerdere uitspraak van 27 juni 2023 juist was en het verzet ongegrond werd verklaard. De minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. E. Hermans)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van 27 juni 2023.
De zitting was op 8 maart 2024. Namens de onderneming hebben [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Met het besluit van 22 augustus 2022 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 10 maart 2022
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met de uitspraak van 27 juni 2023 heeft het College het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2 De laatste dag van de bezwaartermijn was 21 april 2022. Het bezwaarschrift is op
25 mei 2022 bij de minister ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet (meer) in geschil.
3 De onderneming vindt dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar is. Zij heeft daarover het volgende naar voren gebracht. De notificatie e-mail dat in “Mijn RVO” een bericht zou klaarstaan over de subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) is niet ontvangen. Daardoor was er ook geen directe aanleiding om in de digitale omgeving in te loggen. Pas naar aanleiding van een met de fysieke post verzonden betalingsherinnering is de onderneming op de hoogte geraakt van het besluit van 10 maart 2022 waarmee de eerder verleende TVL-subsidie is ingetrokken. Zij heeft toen alsnog bezwaar gemaakt. De onderneming merkt in dit verband ook op dat de wijze van communiceren door de minister niet eenduidig is. Soms gebeurt dit via de digitale omgeving en via e-mail, maar soms ook met de fysieke post. Dat is verwarrend. Verder verwijst de onderneming nog naar de gang van zaken rond haar, nagenoeg identieke, aanvraag voor een TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021. In de daarover gevoerde bezwaarprocedure is het bezwaar uiteindelijk gegrond verklaard. Het had op de weg van de minister gelegen om de TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 naar aanleiding daarvan ambtshalve te herzien. Mede hierdoor was de onderneming niet alert op de digitale omgeving.
4 Voor het beoordelingskader verwijst het College naar zijn uitspraak van
30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College moet beoordelen of het niet binnen de termijn indienen van een bezwaarschrift aan de onderneming kan worden toegerekend. Het College beantwoordt die vraag op grond van de volgende overwegingen bevestigend. Vaststaat dat het besluit van 10 maart 2022 op die dag in “Mijn RVO” van de onderneming is geplaatst en dat eveneens op die dag een notificatie e-mail is verzonden aan het door de onderneming opgegeven e-mailadres. De minister heeft ook geen bericht ontvangen dat de notificatie e-mail “undeliverable” zou zijn. Los daarvan is het zo dat de onderneming uitdrukkelijk heeft ingestemd met digitale correspondentie (ook) over deze aanvraag voor een TVL-subsidie. Dat brengt de verplichting mee om regelmatig in de digitale omgeving te kijken. Daar komt bij dat de onderneming op 3 maart 2022 de aanvraag om vaststelling van de eerder verleende TVL-subsidie had ingediend en dus ook een of meer berichten van de minister kon verwachten. Dat de minister de betalingsherinnering met de fysieke post heeft verzonden, is in dit verband niet van belang. Die brief is ook van een (veel) latere datum dan 10 maart 2022. Dat de onderneming ervan uitging dat de minister de TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 ambtshalve zou herzien, is ook geen rechtvaardiging voor het niet binnen de termijn indienen van een bezwaarschrift. De minister is daartoe immers niet verplicht.
5 De conclusie is dat de uitspraak van 27 juni 2023 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A, van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel