ECLI:NL:CBB:2024:247

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
22/2278
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidie COVID-19

Op 2 april 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 22 augustus 2023, waarin haar bezwaar tegen een besluit van 10 oktober 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. De onderneming stelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, omdat zij had gewacht op de uitkomst van een vergelijkbaar bezwaar van een gelieerde onderneming. Het College oordeelde echter dat de onderneming bewust had gekozen om geen bezwaar in te dienen binnen de gestelde termijn, en dat deze keuze aan haar kon worden toegerekend. De onderneming had de bezwaartermijn, waarvan zij op de hoogte was, ongebruikt laten verstrijken. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de eerdere uitspraak van 22 augustus 2023 terecht was. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk werd behandeld. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van
22 augustus 2023.
De zitting was op 8 maart 2024. Namens de onderneming hebben [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Met het besluit van 10 oktober 2022 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 1 december 2021 niet ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met de uitspraak van 22 augustus 2023 heeft het College het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2 De laatste dag van de bezwaartermijn was 12 januari 2022. Het bezwaarschrift is op
27 juni 2022 bij de minister ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
3 De onderneming vindt dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar is. Als reden voor de late indiening heeft de onderneming het volgende naar voren gebracht. Een andere, gelieerde onderneming had eerder bezwaar gemaakt tegen een vergelijkbaar besluit. Dat bezwaar was ongegrond verklaard. Omdat de grond van het bezwaar van de onderneming in de nu voorliggende zaak dezelfde zou zijn geweest, ging de onderneming ervan uit dat ook dit bezwaar ongegrond zou worden verklaard. Daarom heeft zij er toen van afgezien om bezwaar te maken. Nadat de minister een bezwaar van de gelieerde onderneming op dezelfde grond maar tegen een later besluit gegrond had verklaard, heeft de onderneming alsnog bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 december 2021 in de nu voorliggende zaak. De onderneming heeft verder nog aangevoerd dat dat de minister met het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de financiële gevolgen daarvan voor de onderneming, die hierdoor ongeveer € 90.000,- aan subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten COVID-19 (TVL) misloopt. De onderneming is er namelijk van overtuigd dat zij wel degelijk (ook) recht heeft op TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021. Daarbij komt nog dat de onderneming maar zes weken de tijd heeft om bezwaar te maken, terwijl de minister vaak veel langer de tijd heeft genomen alvorens besluiten te nemen.
4.1
Voor het beoordelingskader verwijst het College naar zijn uitspraak van
30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31).
4.2
Het College stelt vast dat de termijnoverschrijding in dit geval is veroorzaakt door de keuze van de onderneming om aanvankelijk tegen het besluit van 1 december 2021 geen bezwaarschrift in te dienen. Daarom moet worden beoordeeld of het maken van die keuze aan de onderneming kan worden toegerekend. Het College beantwoordt die vraag bevestigend. De onderneming heeft er bewust voor gekozen om de bezwaartermijn, waarvan zij op de hoogte was, ongebruikt voorbij te laten gaan. Dat zij de kans op een voor haar positieve uitkomst van een (andere) bezwaarprocedure gering achtte, is geen rechtvaardiging voor het niet binnen de termijn benutten van de mogelijkheid daartoe en biedt ook geen grond voor het oordeel dat het buiten de termijn alsnog maken van bezwaar in dit geval aanvaardbaar is.
4.3
Het College overweegt verder dat het gegeven dat de onderneming een groot financieel belang heeft, bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding geen rol speelt. Dat geldt ook voor mogelijke overschrijdingen door de minister van wettelijke beslistermijnen. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en vervolgens wordt geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet niet-ontvankelijkverklaring volgen. Artikel 6:11 van de Awb dwingt daartoe.
5. De conclusie is dat de uitspraak van 22 augustus 2023 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A, van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel