In deze zaak heeft Gano Excel Netherlands B.V. (hierna: Gano) een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dit verzoek volgde op besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij een zending samengestelde producten in officiële bewaring werd genomen en de invoer in de Europese Unie werd geweigerd. De minister stelde dat de zending niet de vereiste behandeling had ondergaan om de risico's voor de diergezondheid te waarborgen. Gano, als importeur van de producten, betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten en vroeg om een voorlopige voorziening om de zending alsnog in de EU toe te laten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de minister bevoegd was om de zending in bewaring te nemen en te weigeren. De rechter oordeelde dat de producten niet voldeden aan de Europese regelgeving inzake diergezondheid, en dat de minister terecht had gehandeld. Gano's argumenten dat de minister niet bevoegd was om op te treden op basis van de Wet Dieren en dat de zending niet gecontroleerd had mogen worden, werden verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister de zending in bewaring had moeten nemen en de invoer had moeten weigeren, en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek van Gano werd dan ook afgewezen.