ECLI:NL:CBB:2024:209

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
22/2417 en 23/134
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-aanvragen door de minister wegens te late indiening en de gevolgen daarvan

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 maart 2024, met zaaknummers 22/2417 en 23/134, is de afwijzing van TVL-aanvragen door de minister van Economische Zaken en Klimaat aan de orde. De aanvragen waren ingediend door een onderneming die door fouten van de boekhouder te laat ontdekte dat zij mogelijk in aanmerking kwam voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de aanvragen afgewezen omdat deze niet tijdig waren ingediend, wat volgens de TVL een dwingende afwijzingsgrond is. De onderneming betoogde dat de minister de overschrijding van de aanvraagtermijn niet tegen mocht werpen en dat de afwijzing in strijd was met het doel van de TVL. De minister erkende dat hij in de bezwaarfase niet zorgvuldig had gehandeld door niet te vragen naar de reden van de te late indiening, maar bleef bij zijn standpunt dat de aanvragen terecht waren afgewezen.

Het College oordeelde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen op basis van de wettelijke bepalingen in de TVL. De onderneming was verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de aanvragen en de reden van de te late indiening, namelijk fouten van de boekhouder, was geen bijzondere omstandigheid die een uitzondering rechtvaardigde. Het College concludeerde dat de minister de aanvragen op grond van de TVL terecht had afgewezen en dat de beroepen ongegrond waren. Wel werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de onderneming, vastgesteld op € 1.750,-, en moest hij het door de onderneming betaalde griffierecht van € 730,- vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2417 en 23/134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaken tussen

[naam 1] v.o.f., te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. L.K. Tsui)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. T. Khidous en mr. M. Achaalhi)

Procesverloop

Met de besluiten van 28 juni 2022 en 29 juni 2022 heeft de minister de aanvragen van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periodes Q2 van 2021 en Q3 van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvragen, en deze aanvragen vervolgens afgewezen.
Met de besluiten van 27 september 2022 en 10 november 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 4 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen, [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaken gaan over twee TVL-aanvragen die te laat zijn ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Artikel 2.4.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q3 van 2021 uiterlijk op 26 oktober 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na die momenten sloot het digitale aanvraagsysteem voor het betreffende kwartaal en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaken betreft de vraag of de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
1.3
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
2.1
De onderneming stelt zich op het standpunt dat de minister de overschrijding van de aanvraagtermijn niet mag tegenwerpen. Uit de TVL volgt namelijk niet dat de minister een aanvraag die buiten de aanvraagtermijn is ingediend
moetafwijzen. Uit de TVL volgt slechts dat een dergelijke aanvraag
kanworden afgewezen. Verder verwijst de onderneming naar artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en naar de toelichting bij de TVL, waaruit volgt dat de TVL geen subsidieplafond bevat. Volgens de onderneming betekent dat dat een aanvraag niet hoeft te worden afgewezen als deze niet tijdig is ingediend. Een afwijzing bij voorbaat omdat een aanvraag te laat is ingediend, is bovendien in strijd met het doel van de TVL.
2.2
De onderneming heeft de aanvragen te laat ingediend, omdat de voormalig boekhouder fouten heeft gemaakt, waardoor de onderneming ervan uit ging dat zij niet voldeed aan de eis van 30% omzetverlies. Pas nadat deze boekhouder na lang aandringen de omzetgegevens over 2019 had overgedragen, bleek dat de onderneming mogelijk wel aan de vereisten voor een TVLsubsidie voldeed. Daarna heeft de onderneming de pro-forma aanvragen ingediend.
2.3
Tot slot voert de onderneming aan dat de minister het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat hij in het bestreden besluit niet is ingegaan op alle bezwaargronden.
Standpunt van de minister
3.1
De minister stelt zich op het standpunt dat te late indiening van een TVL-aanvraag een dwingende afwijzingsgrond is in de TVL, waar niet van kan worden afgeweken. Artikel 4:25, tweede lid, van de Awb heeft geen betrekking op de gevolgen van het niet tijdig indienen van een TVL-aanvraag.
3.2
In reactie op het beroep op het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel stelt de minister zich op het standpunt dat hij niet zorgvuldig heeft gehandeld door in de bezwaarfase niet te vragen naar de reden van de te late indiening. De minister biedt daarvoor zijn excuses aan, maar is van mening dat de reden die de onderneming geeft niet tot een andere uitkomst leidt. De omstandigheid dat de voormalig boekhouder de administratie niet goed verzorgde, waardoor de onderneming er te laat achter kwam dat zij mogelijk wel aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een TVL-subsidie voldeed, moet namelijk voor risico van de onderneming komen. Zij is er zelf verantwoordelijk voor dat een aanvraag op tijd wordt ingediend. Dat de onderneming geen aanvragen heeft ingediend omdat zij dacht dat zij niet in aanmerking kwam voor een TVL-subsidie is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat voor haar een uitzondering moet worden gemaakt. Er is dus geen reden om de aanvragen alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen.
Beoordeling door het College
4.1
Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL (Q2 van 2021) en uit artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL (Q3 van 2021), volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Anders dan de onderneming meent, is te late indiening van een TVL-aanvraag een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
4.2
Niet in geschil is dat de ondernemer de aanvragen op 2 juni 2022, en derhalve niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip, heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
4.3
Het College ziet in wat de onderneming heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig of anderszins onrechtmatig is. De onderneming is ervoor verantwoordelijk dat een aanvraag op tijd wordt ingediend. Dat de onderneming zijn aanvragen niet binnen de aanvraagtermijn heeft ingediend omdat zij er door fouten van de boekhouder van uitging dat zij niet in aanmerking kwam voor een subsidie, is geen reden waarom de minister de aanvragen alsnog inhoudelijk zou moeten beoordelen.
4.4
Wel is het College van oordeel dat de minister de onderneming in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gevraagd naar de reden van de te late indiening. Op het moment dat de minister het bestreden besluit nam, was hij niet op de hoogte van die reden en kon hij dus geen weloverwogen besluit nemen. Dat is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, zoals de minister in het verweerschrift ook erkent. Omdat de reden van de te late indiening in de beroepsfase alsnog voldoende is besproken en dit niet tot een andere uitkomst leidt, zijn deze gebreken hersteld. Het College ziet daarom aanleiding om de gebreken te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Slotsom
5.1
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvragen terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL en op grond van artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvragen tijdig zijn ingediend. De beroepen zijn ongegrond.
5.2
Omdat het College artikel 6:22 van de Awb toepast, zal het College de minister veroordelen in de door de onderneming gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1, uitgaande van samenhangende zaken). De toepassing van artikel 6:22 van de Awb is voorts reden om de minister op te dragen het door de onderneming betaalde griffierecht van € 730,- (twee maal € 365,-) te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 1.750,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 730,- aan de onderneming te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.6 (afwijzingsgronden), eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)
Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
Artikel 2.4.6 (afwijzingsgronden), eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
Artikel 2.4.8 (aanvraagperiode)
Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met 26 oktober 2021.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 8.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.