ECLI:NL:CBB:2024:20

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
22/1915
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het eerste kwartaal van 2022 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] V.O.F. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De aanvraagtermijn liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022, maar de onderneming heeft pas op 4 april 2022 een aanvraag ingediend. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van de geldende regelgeving, die geen ruimte biedt voor het inwilligen van te laat ingediende aanvragen.

De onderneming betwistte de afwijzing en stelde dat zij niet tijdig had kunnen aanvragen omdat zij in afwachting was van een beslissing op een eerder bezwaar. Het College oordeelde echter dat de onderneming zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van haar aanvraag en dat zij op de hoogte had moeten zijn van de geldende aanvraagtermijnen. De minister had de aanvraagtermijn bekendgemaakt en de onderneming had zich kunnen aanmelden voor een e-mailservice om op de hoogte te blijven van wijzigingen.

Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen grond was voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig of onrechtmatig was. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. Beudeker en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 30 mei 2022 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 28 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft gereageerd op het verweerschrift.
De zitting was op 19 oktober 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1 Aanvragen voor TVL-subsidies voor het eerste kwartaal van 2022 konden worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De onderneming heeft de minister op 4 april 2022 kenbaar gemaakt dat zij een dergelijke aanvraag had willen doen. De minister heeft deze mededeling aangemerkt als een pro forma aanvraag en deze aanvraag vervolgens afgewezen, omdat deze buiten de aanvraagperiode is ingediend. De onderneming betwist dat niet, maar stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een aanvraag heeft ingediend.
Standpunten van partijen
2.1
De onderneming stelt dat zij haar aanvraag niet tijdig heeft ingediend, omdat zij nog in afwachting was van een beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag voor het vierde kwartaal van 2021, waarbij de foutief gebruikte SBI-code hersteld zou worden. Om te voorkomen dat de onderneming ook voor het eerste kwartaal van 2022 een zelfde bezwaarprocedure zou moeten starten, wilde zij de lopende bezwaarprocedure eerst afwachten. Daarbij komt dat de onderneming er niet van op de hoogte is gebracht dat de aanvraagtermijn voor het eerste kwartaal van 2022 was verkort. De minister heeft dit gedaan zonder hierover duidelijk te communiceren. De onderneming vindt dat de minister de ondernemers actief had moeten informeren. Dit geldt nog meer in dit specifieke geval - de onderneming had nog een bezwaarprocedure lopen.
2.2
De minister stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat het te laat indienen van de aanvraag niet voor rekening van de onderneming dient te komen. Hij vindt daarom dat de aanvraag terecht is afgewezen. Daarbij merkt hij op dat de aanvraagtermijn voor het tweede kwartaal van 2022 korter was dan die van eerdere openstellingen, omdat de TVL op 30 juni 2022 afliep en na deze datum het niet langer mogelijk was om subsidie te verlenen. De aanvraagtermijn volgt uit de regelgeving en is door de minister bekendgemaakt op de website. Van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op een TVL-subsidie, mag volgens de minister worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende regelgeving. Daarnaast had de onderneming zich kunnen aanmelden voor een e-mail service waarmee hij op de hoogte werd gehouden van de TVL. Dat de onderneming heeft willen wachten met het indienen van een aanvraag voor het eerste kwartaal van 2022, maakt het voorgaande niet anders.
Beoordeling door het College
3.1
De aanvraagtermijn voor de TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De onderneming heeft de aanvraag ingediend op 4 april 2022 en was daarmee dus te laat. De minister moet een te laat ingediende aanvraag afwijzen. Dit volgt uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.6.7 van de TVL. De Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is) en de Algemene wet bestuursrecht geven de minister geen mogelijkheid om daarvan af te wijken.
3.2
In een eerdere uitspraak heeft het College beschreven hoe de minister omgaat met te laat ingediende aanvragen (zie de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). Het gaat daarbij om tegenwettelijk begunstigend beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
3.3
Het College ziet in het betoog van de onderneming geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig of anderszins onrechtmatig is. De keuze die de onderneming heeft gemaakt om de bezwaarprocedure over haar subsidieaanvraag voor het vierde kwartaal van 2021 af te wachten, moet voor haar rekening blijven, omdat zij kon weten dat voor ieder kwartaal een aanvraagtermijn gold. Zo nodig kon zij een pro forma bezwaarschrift indienen tegen een nieuwe afwijzing. Ook de omstandigheid dat de onderneming ervan was uitgegaan dat voor het eerste kwartaal van 2022 dezelfde aanvraagtermijn zou gelden als voor de eerdere openstellingen van de TVL moet voor haar rekening blijven. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246), rustte op de minister niet de verplichting om de onderneming over (wijzigingen in) de TVL persoonlijk te informeren. Uit de TVL blijkt duidelijk wanneer de aanvraagperiode begint en eindigt. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lag daarom op de weg van de onderneming om tijdig kennis te nemen van (wijzigingen in) de TVL en haar aanvraag op tijd in te dienen. Niet is gebleken dat de onderneming daartoe niet in staat was.
3.4
De minister heeft de subsidie op grond van de TVL voor het eerste kwartaal van 2022 dan ook terecht afgewezen.
4 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.
w.g. J.H. de Wildt de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen