ECLI:NL:CBB:2024:197

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/1291
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor isolatiemateriaal op basis van isolatiewaarde

In deze zaak heeft [naam] een subsidieaanvraag ingediend voor het aanbrengen van gevel-, vloer- en dakisolatie in zijn woning. De minister voor Klimaat en Energie heeft deze aanvraag afgewezen op 9 november 2022, omdat de isolatiewaarde van het isolatiemateriaal niet voldeed aan de vereiste rd-waarde van 3,5 m2K/W. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 14 maart 2023, waarin het bezwaar van [naam] ongegrond werd verklaard. [naam] heeft hiertegen beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, dat op 19 maart 2024 uitspraak deed.

Tijdens de zitting op 13 februari 2024 heeft [naam] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de leeftijd van zijn woning, die bijna honderd jaar oud is, een beperking vormt voor het behalen van de vereiste isolatiewaarde. Hij stelde dat de woning niet als monument is aangemerkt, waardoor de verlaagde rd-waarde voor monumenten niet van toepassing is. Het College heeft overwogen dat de minister geen rekening kon houden met de bouwkundige beperkingen van de woning, aangezien de regelgeving geen uitzonderingen biedt voor woningen zonder monumentenstatus.

Het College heeft geoordeeld dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de isolatiewaarde van het toegepaste isolatiemateriaal niet voldeed aan de eisen. De afwijzing van de subsidie voor gevel- en vloerisolatie heeft ook geleid tot de afwijzing van de subsidie voor dakisolatie, aangezien er geen sprake was van twee of meer isolatiemaatregelen. Het beroep van [naam] is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigde: mr. J. van Essen)

Procesverloop

Met het besluit van 9 november 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van [naam] om een subsidie op grond van titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies voor gevel-, vloer- en dakisolatie afgewezen.
Met het besluit van 14 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 februari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1 [naam] heeft subsidie aangevraagd voor het aanbrengen van gevel-, vloer- en dakisolatie in zijn huis. De minister heeft de aanvraag voor gevel- en vloerisolatie afgewezen, omdat de rd-waarde lager is dan 3,5 m2K/W. De rd-waarde is de warmteweerstand van een isolatiemateriaal. De afwijzing van de subsidie voor gevel- en vloerisolatie heeft tot gevolg dat [naam] ook niet voor subsidie voor dakisolatie in aanmerking komt, omdat geen sprake is van twee of meer isolatiemaatregelen. [naam] is het hier niet mee eens.
2.1
Het College oordeelt dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen.
2.2
[naam] heeft toegelicht dat dezelfde medewerker bij de behandeling van de aanvraag en het bezwaarschrift betrokken is geweest. De minister heeft toegelicht dat aanvragen door een ander team behandeld worden dan het team waar de jurist, die het bezwaarschrift behandelt, deel van uitmaakt. Ter zitting is besproken dat het afwijzingsbesluit en het bestreden besluit door verschillende medewerkers namens de minister zijn ondertekend en dat degene die de hoorzitting heeft geleid niet bij het afwijzingsbesluit betrokken is geweest. [naam] heeft gesteld dat dit alleen op papier zo is, maar dat het voor het besluit niet uitmaakt en het College hierover niet hoeft te oordelen.
2.3
[naam] heeft verder aangevoerd dat hij de woning zo goed mogelijk heeft geïsoleerd. Een beperking daarbij is dat de woning bijna honderd jaar oud is. Hierdoor ontbreekt de ruimte in de gevel en de vloer om isolatiemateriaal met de juiste materiaaldikte aan te brengen om de vereiste rd-waarde te behalen. Voor monumenten geldt daarom een rd-waarde van 3,0 m2K/W. De woning van [naam] is echter geen monument en valt dan ook tussen wal en schip.
2.4
Het College overweegt als volgt. Het betoog, dat de minister rekening moet houden met de bouwkundige beperkingen bij het isoleren van een oude woning, slaagt niet. Weliswaar geldt sinds kort een verlaagde rd-waarde voor woningen met een monumentenstatus, maar deze regelgeving geldt niet voor de woning van [naam] . De woning heeft namelijk geen monumentenstatus. De Regeling kent geen andere uitzonderingsmogelijkheden, zodat de minister geen rekening kon houden met de leeftijd van de woning.
2.5
De rd-waarde van 3,5 m2K/W die volgt uit artikel 4.5.2, derde lid, aanhef en onder b (voor gevelisolatie) en e (voor vloerisolatie), onder 2° van de Regeling is dan ook van toepassing op de subsidieaanvraag. [naam] bestrijdt niet dat de gevel- en vloerisolatie niet de juiste rd-waarde heeft, omdat de materiaaldikte van het toegepaste isolatiemateriaal onvoldoende is. De minister moest de aanvraag voor gevel- en vloerisolatie daarom afwijzen.
2.6
De afwijzing van de subsidie voor gevel- en vloerisolatie heeft tot gevolg dat de minister de subsidie voor dakisolatie eveneens moest afwijzen, omdat geen sprake is van twee of meer isolatiemaatregelen. Dit volgt uit artikel 4.5.9, derde lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Regeling.
3 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. M. Ettema