In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2024, betreft het beroep de vaststelling van een subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De onderneming, een dansschool, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin de SBI-code 85.52.1 (Dansscholen) werd gehanteerd voor de berekening van het subsidiebedrag. De onderneming betoogde dat haar activiteiten beter pasten onder de SBI-code 90.03 (Schrijven en overige scheppende kunsten). De minister had de subsidie vastgesteld op € 3.543,59, maar na bezwaar werd dit bedrag niet gewijzigd. In een herzieningsbesluit werd het subsidiebedrag verhoogd naar € 4.177,95, maar de onderneming bleef van mening dat de SBI-code onjuist was en dat zij recht had op een hoger subsidiebedrag.
Tijdens de zitting op 29 januari 2024 werd duidelijk dat de minister bij de berekening van het omzetverlies ten onrechte was uitgegaan van de eigen financiële administratie van de onderneming. Het College oordeelde dat de minister rekening moest houden met de feitelijke activiteiten van de onderneming op de peildatum van 15 maart 2020, en niet alleen met de geregistreerde SBI-code. Het College concludeerde dat de SBI-code 85.52.1 inderdaad het best aansluit bij de feitelijke activiteiten van de onderneming, maar dat de minister een onjuist artikellid had toegepast bij de berekening van het omzetverlies. Hierdoor kwam het herzieningsbesluit voor vernietiging in aanmerking.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het herzieningsbesluit en het bestreden besluit, en stelde het subsidiebedrag voor het vierde kwartaal van 2020 vast op € 5.068,98. De minister werd opgedragen het betaalde griffierecht aan de onderneming te vergoeden, maar er waren geen proceskosten gemaakt door de onderneming.