In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2024, met zaaknummers AWB 22/889 en 22/2526, werd de herziening van beslissingen op bezwaar inzake de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) subsidie behandeld. De zaak betreft een onderneming die bezwaar had aangetekend tegen de beslissing van de Belastingdienst om de omzet op nihil te stellen, wat invloed had op hun recht op TVL-subsidie. De onderneming had een suppletieaangifte ingediend, maar de Belastingdienst had deze niet geaccepteerd, wat leidde tot een geschil over de vaststelling van de omzet in het referentiekwartaal.
Het College oordeelde dat de minister van Economische Zaken en Klimaat ten onrechte niet was uitgegaan van de suppletieaangifte bij het bepalen van de omzet. De minister had de omzet niet aangepast, ondanks dat de onderneming had aangetoond dat er omzetverlies was. De onderneming stelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid en vooringenomenheid door de minister, omdat deze de besluitvorming van de Belastingdienst zou hebben beïnvloed.
Na een nadere zitting op 30 november 2023, waarin de gemachtigden van de onderneming en de minister aanwezig waren, concludeerde het College dat er geen bewijs was dat de RVO invloed had gehad op de inhoud van het besluit van de Belastingdienst. Het College oordeelde dat de minister zich had gehouden aan de richtlijnen van de tussenuitspraak en dat de omzet op nihil terecht was vastgesteld. De beroepen van de onderneming tegen de herziene beslissingen op bezwaar werden ongegrond verklaard, en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 6.125,-.