ECLI:NL:CBB:2024:144

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23/242
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de subsidieaanvragen voor ondernemingen in moeilijkheden onder de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2024, wordt de afwijzing van subsidieaanvragen door de minister van Economische Zaken en Klimaat voor een onderneming in moeilijkheden (OIM) onder de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) beoordeeld. De minister had de aanvragen voor de periodes januari tot en met maart 2021, april tot en met juni 2021, en oktober tot en met december 2021 afgewezen, omdat de onderneming als OIM werd gekwalificeerd. De onderneming betwistte deze afwijzing en stelde dat de beoordeling op het niveau van de internationale groep moest plaatsvinden, in plaats van op het niveau van de Nederlandse onderneming.

De zitting vond plaats op 25 januari 2024, waar de gemachtigden van zowel de onderneming als de minister aanwezig waren. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had getoetst op het niveau van de Nederlandse onderneming. Het College concludeerde dat de bepalingen in de TVL niet correct waren toegepast, aangezien de toets op OIM-niveau moet plaatsvinden op het niveau van de internationale groep. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de andere vereisten van de TVL in acht moeten worden genomen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regelgeving met betrekking tot subsidies voor ondernemingen in moeilijkheden, en dat de beoordeling van de OIM-status moet plaatsvinden op het niveau van de gehele groep, inclusief buitenlandse ondernemingen, indien van toepassing. De minister werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de onderneming.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/242

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[naam 2] B.V., te [plaats] (de onderneming)
(gemachtigden: mr. L. Mathey en mr. Th. Dankert)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. P. van Veen en mr. M. Achahli).

Procesverloop

Met het besluit van 22 december 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 20 januari 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode april tot en met juni (Q2) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 24 februari 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode oktober tot en met december (Q4) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 16 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van de onderneming tegen de besluiten van 22 december 2021, 20 januari 2022 en 24 februari 2022 ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 25 januari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming vormt met [naam 3] Ltd. ( [naam 3] ) een verbonden onderneming als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage I bij de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV)) [1] . [naam 3] is de enige aandeelhouder van de onderneming. Het totale (internationale) concern laat zich kwalificeren als een grote onderneming, zoals bedoeld in de TVL.
1.2
De minister heeft de subsidieaanvragen voor Q1 van 2021, Q2 van 2021 en Q4 van 2021 afgewezen, omdat de onderneming is aan te merken als een ‘onderneming in moeilijkheden’ (OIM). Op grond van artikelen 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, 2.3.18, aanhef en onder b, en 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL moeten de aanvragen dan worden afgewezen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
3.1
Artikelen 2.2.11, eerste lid, 2.3.13, eerste lid, en 2.5.12, eerste lid, van de TVL bepalen dat in de betreffende paragrafen wordt verstaan onder groep: twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun [2] (algemene deminimisverordening), met elkaar onderhouden.
3.2
De artikelen 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, 2.3.18, aanhef en onder b, en 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL bepalen dat de minister afwijzend beslist op een subsidieaanvraag als de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de groep (artikelen 2.2.18 en 2.3.18 van de TVL), dan wel de onderneming (artikel 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL), al op 31 december 2019 in moeilijkheden verkeerde in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de AGVV.
3.3
Deze afwijzingsgrond, die geldt in aanvulling op artikel 4:35, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vloeit voort uit punt 3.1, onder 22, aanhef en onder c, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak [3] (Tijdelijke Kaderregeling). Daarin is bepaald dat de steun niet mag worden toegekend aan ondernemingen die op 31 december 2019 al in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de AGVV).
3.4
Voor de criteria om te beoordelen of een onderneming op 31 december 2019 in moeilijkheden verkeerde, verwijst de noot bij punt 87, aanhef en onder f, van de Tijdelijke Kaderregeling naar artikel 2, onderdeel 18, van de AGVV.
Standpunt van de onderneming
4.1
De onderneming voert aan dat zij voldoet aan de eisen van de TVL om in aanmerking te komen voor subsidie voor Q1, Q2 en Q4 van 2021. Omdat de onderneming onderdeel is van een internationale groep, vindt de beoordeling of sprake is van een OIM plaats op het niveau van de internationale groep. De TVL bepaalt dat de minister afwijzend op een aanvraag beslist indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de groep al in moeilijkheden verkeerde op 31 december 2019, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de AGVV. In de TVL is dus terecht de notie verwerkt dat een onderneming onderdeel kan zijn van een groter geheel en, als dat het geval is, op het niveau van de groep moet worden gekeken of recht bestaat op subsidie. De TVL verwijst naar het begrip ‘OIM’ en daarmee ook naar het begrip ‘groep’ zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de AGVV. Dit volgt ook uit de verwijzing naar die bepaling in paragraaf 3.12 van de Tijdelijke Kaderregeling en de toelichting bij de invoering van artikel 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL [4] .
4.2
Volgens de onderneming is er ook geen sprake van een dubbele toets op het niveau van de nationale en de internationale groep, zoals door de minister is toegepast. De minister verwijst in het bestreden besluit naar artikel 2.2.11 van de TVL voor de definitie van het begrip ‘groep’. Deze definitie is alleen niet het begrip ‘groep’ zoals gehanteerd in artikelen 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, 2.3.18, aanhef en onder b, en 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL. De definitie van groep uit artikel 2.2.11 van de TVL haakt immers aan bij de definitie in de algemene de-minimisverordening en niet bij de AGVV. De Tijdelijke Kaderregeling en de TVL verwijzen ten aanzien van het begrip OIM niet naar de algemene de-minimisverordening, maar naar de AGVV. Nergens in de Tijdelijke Kaderregeling is een aanknopingspunt te vinden voor het standpunt dat voor de steun die wordt geboden door de TVL, uitsluitend moet worden gekeken naar een groep op nationaal niveau.
4.3
De minister moet dan ook bij de toets of een onderneming een OIM is, uitsluitend kijken naar de onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de AGVV. In het geval van de onderneming betekent dit dat de OIM-toets moet worden gedaan op het niveau van de internationale groep.
Standpunt van de minister
5.1
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van een OIM, allereerst moet worden getoetst op het niveau van de Nederlandse onderneming, omdat de subsidie op dit niveau wordt verstrekt. Artikelen 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, 2.3.18, aanhef en onder b, en 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL schrijven voor dat de groep zich niet mag laten kwalificeren als een OIM. De definitie van groep is opgenomen in artikel 2.2.11, van de TVL en betreft twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen. Van een groep in de zin van artikelen 2.2.18, 2.3.18 en 2.5.16 van de TVL is in het geval van de onderneming geen sprake, omdat er geen andere in Nederland gevestigde ondernemingen zijn die verbonden zijn met de onderneming.
5.2
Daarnaast moet de aanvrager naar waarheid verklaren dat de groep zich niet laat kwalificeren als een OIM als bedoeld in de AGVV. De AGVV gebruikt een definitie van onderneming die het hele internationale concern omvat. Ook in de TVL wordt verwezen naar de AGVV. De minister stelt dat zowel de nationale groep als bedoeld in de TVL, als de internationale onderneming als bedoeld in de AGVV, zich niet mogen laten kwalificeren als OIM. Indien op een of beide niveaus de onderneming zich als OIM laat kwalificeren, wordt de aanvraag afgewezen. Nu de onderneming zelf een OIM is, heeft zij geen aanspraak op TVL-subsidie.
5.3
De minister heeft tijdens de zitting gewezen op een beschikking van de Europese Commissie (Commissie) van 26 mei 2020 [5] , ter onderbouwing van zijn standpunt dat zowel op nationaal niveau van de aanvrager als op het niveau van de onderneming als bedoeld in de AGVV moet worden getoetst of sprake is van een OIM. Dat op twee niveaus moet worden getoetst, leidt de minister af uit overweging 50, onder f, van deze beschikking. Daarnaast volgt dit volgens de minister uit informeel overleg met de Commissie.
Beoordeling door het College
6 Het College is van oordeel dat de minister ten onrechte op het niveau van de Nederlandse onderneming heeft getoetst of in het geval van de onderneming sprake is van een OIM. Het College legt dit hieronder uit.
7.1
In de toelichting bij de TVL [6] staat onder meer dat alleen ondernemingen die niet al in financiële moeilijkheden verkeerden op 31 december 2019 voor subsidie in aanmerking komen (artikel 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, van de TVL). Als een onderneming deel uitmaakt van een groep geldt deze eis voor de hele groep. Die eis vloeit voort uit de toepassing van de Tijdelijke Kaderregeling en geldt in aanvulling op artikel 4:35, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.2
In dezelfde toelichting staat bij artikel 2.2.18 van de TVL onder meer het volgende:
“Ook wordt de aanvraag afgewezen indien de grote onderneming of de groep waar de grote onderneming deel van uitmaakt, in moeilijkheden in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, verkeerde op 31 december 2019. Deze eis vloeit voort uit punt 22 van de Tijdelijke kaderregeling. Voor de criteria om te beoordelen of de grote onderneming, ofwel de groep waarvan de grote onderneming deel uitmaakt, op 31 december 2019 in moeilijkheden verkeerde, wordt verwezen naar artikel 2, onderdeel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.”.
7.3
Daarnaast staat in de toelichting bij de openstelling van Q4 van 2021 over artikelen 2.5.16 (en 2.5.17) van de TVL [7] het volgende:
“Ter verduidelijking is een wijziging aangebracht in artikel 2.5.16, eerste lid, onderdeel b. Op grond van dit onderdeel worden aanvragen afgewezen als de onderneming al in moeilijkheden verkeerde op 31 december 2019, welke eis voortvloeit uit de Tijdelijke kaderregeling. In dit onderdeel is nu expliciet opgenomen dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de toets of de onderneming in moeilijkheden verkeert plaatsvindt op het niveau van de onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de groepsvrijstellingsverordening. Immers is bij de toets of een onderneming in moeilijkheden verkeert (mede) het unierechtelijke begrip ‘onderneming’ van belang, waartoe ook ondernemingen die buiten Nederland gevestigd zijn, kunnen behoren.”.
8.1
Het College maakt uit toelichting bij artikel 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL op dat de toets of een onderneming in moeilijkheden verkeert, plaatsvindt op het niveau van het begrip ‘onderneming’ uit de AGVV en niet op het niveau van de ‘groep’ als bedoeld in artikelen 2.2.11, 2.3.13 en 2.5.12, van de TVL. Hoewel de toelichting is geschreven voor artikel 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL en dus voor Q4 van 2021, volgt uit de bewoordingen dat dit ook geldt voor de andere kwartalen die nagenoeg gelijkluidende bepalingen kennen. Het gaat immers om een verduidelijking van de manier waarop getoetst wordt of een onderneming of een onderneming in moeilijkheden verkeert.
8.2
Het begrip ‘onderneming’ in de AGVV is een specifiek begrip waarbij de gegevens van de onderneming worden vastgesteld op grond van rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, indien van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen. Deze gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen. Dit volgt uit artikel 3, van Bijlage I, van de AGVV in samenhang met artikel 6, van Bijlage I, van de AGVV. Onder deze definitie van het begrip ‘onderneming’ kunnen dus ook buitenlandse ondernemingen vallen indien deze, voor zover hier van belang, zijn verbonden met de betrokken onderneming.
8.3
Uit de AGVV en de Tijdelijke Kaderregeling volgt niet dat daarnaast nog een toets op het niveau van de Nederlandse groep moet plaatsvinden. Dit volgt ook niet uit de TVL. Het College ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in de bepalingen van de TVL die gaan over de OIM (artikelen 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, 2.3.18, aanhef en onder b, en 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL) het woord ‘of’ gelezen moet worden als ‘en’, zoals door de minister is betoogd. Indien het de bedoeling was van de regelgever om op twee niveaus te toetsen of een onderneming in moeilijkheden was, dan zou dit zijn opgenomen in de toelichting bij artikel 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL waarin de toetsing is verduidelijkt.
8.4
Anders dan minister betoogt, kan uit het woord ‘(mede)’ in de toelichting bij de verduidelijking van artikel 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL ook niet worden opgemaakt dat de toets op twee niveaus moet plaatsvinden. ‘Mede’ ziet hier niet op een tweede toets of het begrip ‘groep’, maar op andere criteria die een rol kunnen spelen bij de vraag of een onderneming in moeilijkheden verkeert.
8.5
Het College neemt bij zijn beoordeling ook in aanmerking dat het begrip ‘groep’ zoals geformuleerd in artikelen 2.2.11, eerste lid, 2.3.13, eerste lid, en 2.5.12., eerste lid, van de TVL, verwijst naar het begrip ‘groep’ in de algemene deminimisverordening. Bij bepaling of een onderneming een OIM is, wordt zowel in de TVL als in de Tijdelijke Kaderregeling juist verwezen naar de AGVV en niet naar de algemene deminimisverordening.
8.6
Ten aanzien van de door de minister aangehaalde beschikking van de Commissie overweegt het College als volgt. Zoals in 8.1 is overwogen, volgt uit de AGVV dat op het niveau van het (internationale) concern beoordeeld moet worden of sprake is van een OIM. De verwijzing naar de beschikking van 26 mei 2020 doet daar niet aan af, nog daargelaten of uit deze beschikking volgt dat op twee niveaus moet worden getoetst. Het College ziet ook geen aanleiding dit te beoordelen, omdat de AGVV geen ingang biedt voor de gedachte dat op het niveau van de aanvragende onderneming of de Nederlandse groep moet worden beoordeeld of sprake is van een OIM.
8.7
Ten aanzien van het informele overleg met de Commissie overweegt het College dat, nog daargelaten wat de status van een dergelijk overleg is, de minister dit argument niet nader heeft onderbouwd, zodat het College dit ook niet meeneemt in zijn beoordeling.
9 Gelet op het voorgaande heeft de minister de bepalingen in de TVL niet juist toegepast door ook op het niveau van de (Nederlandse) onderneming te toetsen of sprake is van een OIM. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming samen met [naam 3] een verbonden onderneming vormt. Daarnaast betwist de minister niet dat als naar de totale (internationale) onderneming wordt gekeken, geen sprake is van een OIM. Het betoog van de onderneming slaagt dan ook.
Slotsom
10.1
Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 2.2.18, eerste lid, aanhef en onder b, 2.3.18, aanhef en onder b, en 2.5.16, aanhef en onder b, van de TVL. Het College ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De minister moet namelijk nog beoordelen of de onderneming aan de andere vereisten van de TVL voldoet voor Q1, Q2 en Q4 van 2021 en vervolgens de hoogte van de subsidie berekenen indien de onderneming aan alle vereisten voldoet. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10.2
Het College veroordeelt de minister in de door de onderneming gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.750,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting; waarde per punt € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. J.H. de Wildt en mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. F. Willems
Bijlage
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (AGVV)
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
18. „ onderneming in moeilijkheden”: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:
a)in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;
[…]
e) in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:
1. de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en
2. de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;
[…]
Bijlage I bij de AGVV
Artikel 2 Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen
1. Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo's”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
2. Binnen de categorie kmo's is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.
3. Binnen de categorie kmo's is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.
Artikel 3 Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen
[…]
3. „ Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:
a. a) een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
b) een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
c) een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
d) een onderneming heeft als aandeelhouder of vennoot van een andere onderneming, op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.
[…]
Artikel 6 Vaststelling van de gegevens van de onderneming
1. In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.
2. De gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op grond van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.
De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de beide percentages). Bij kruisparticipatie geldt het hoogste van deze percentages.
De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.
3. Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.
Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens nog niet zijn opgenomen in de geconsolideerde rekeningen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.
4. Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.
Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (Tijdelijke Kaderregeling)
3. Tijdelijke steunmaatregelen
3.1.
Steun in de vorm van rechtstreekse subsidies, terugbetaalbare voorschotten of belastingvoordelen
[…]
22. De Commissie zal dergelijke staatssteun als verenigbaar met de interne markt beschouwen op basis van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan (de specifieke bepalingen voor de sectoren primaire landbouw en visserij en aquacultuur worden vastgesteld in punt 23):
[…]
c. de steun mag niet worden toegekend aan ondernemingen die op 31 december 2019 al in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening);
[…]
3.12.
Steun in de vorm van steun voor niet-gedekte vaste kosten
86. De lidstaten kunnen overwegen bij te dragen aan de niet-gedekte vaste kosten van de ondernemingen voor wie de COVID-19-uitbraak heeft geleid tot de opschorting of vermindering van hun bedrijfsactiviteiten.
87. Indien dergelijke maatregelen steun vormen, zal de Commissie deze op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU als verenigbaar met de interne markt beschouwen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
f. Er mag geen steun worden verleend aan ondernemingen die op 31 december 2019 reeds in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening). In afwijking van het bovenstaande kan steun worden verleend aan micro- of kleine ondernemingen (in de zin van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening) die op 31 december 2019 reeds in moeilijkheden verkeerden, op voorwaarde dat zij niet onderworpen zijn aan een collectieve insolventieprocedure naar nationaal recht en dat zij geen reddingssteun of herstructureringssteun hebben ontvangen.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:35, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of
b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Paragraaf 2.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2021
Paragraaf 2.2.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.2.11. (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[…]
groep: twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;
grote onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;
[…]
Artikel 2.2.12. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een grote onderneming, om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021, met dien verstande dat indien een grote onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, subsidie slechts wordt verstrekt aan één grote onderneming die deel uitmaakt van die groep en namens de ondernemingen die deel uitmaken van die groep een aanvraag om subsidie indient.
[…]
Artikel 2.2.18. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
[…]
b. indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de groep, al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;
[…]
Paragraaf 2.3. Subsidie vaste lasten voor de periode april, mei en juni 2021
Paragraaf 2.3.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.3.13. (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[…]
groep: twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;
grote onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;
[…]
Artikel 2.3.14. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een grote onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021, met dien verstande dat indien een grote onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, subsidie slechts wordt verstrekt aan één grote onderneming die deel uitmaakt van die groep en namens de ondernemingen die deel uitmaken van die groep een aanvraag om subsidie indient.
[…]
Artikel 2.3.18. (afwijzingsgronden)
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
[…]
b. indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de groep, al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;
[…]
Paragraaf 2.5. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2021
Paragraaf 2.5.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.5.12. (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[…]
groep: twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;
grote onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;
[…]
Artikel 2.5.13. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een grote onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021, met dien verstande dat indien een grote onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, subsidie slechts wordt verstrekt aan één grote onderneming die deel uitmaakt van die groep en namens de ondernemingen die deel uitmaken van die groep een aanvraag om subsidie indient.
[…]
Artikel 2.5.16. (afwijzingsgronden)
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
[…]
b. indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de groep, al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;
[…]

Voetnoten

1.PbEU 2014, L 187
2.PbEU 2013, L 352
3.PbEU 2020, C 91 I
4.Stcrt 2021, 50124
5.SA 57405
6.Stcrt 2021, 23574, onder 2.3 Overige eisen
7.Stcrt 2021, 50124