ECLI:NL:CBB:2024:121

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
24/114
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in geschil over schorsing chauffeurskaart na snelheidsovertreding

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 februari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur, hierna aangeduid als [naam 1]. De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat had op 23 januari 2024 besloten om de chauffeurskaart van [naam 1] te schorsen na een forse snelheidsovertreding op 14 januari 2024, waarbij hij de maximumsnelheid met 54 km/u overschreed. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder chauffeurskaart zijn werk niet kan uitvoeren.

Tijdens de zitting op 9 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter de situatie van [naam 1] beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing van de chauffeurskaart onevenwichtig was, gezien de omstandigheden van de zaak. [naam 1] heeft gedurende 21 jaar bewezen veilig en betrouwbaar taxivervoer te bieden en had nooit eerder een ernstige overtreding begaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de schorsing van de chauffeurskaart ernstige financiële gevolgen voor [naam 1] en zijn onderneming met zich meebracht, wat in de belangenafweging moest worden meegenomen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om het schorsingsbesluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van [naam 1], vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een evenwichtige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de gevolgen van een besluit verstrekkend zijn voor de betrokken partij.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/114
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] ,

(gemachtigde: mr. J.S. Pols),
en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Polat).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2024 (het schorsingsbesluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van [naam 1] geschorst.
[naam 1] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting was op 9 februari 2024. Bij de zitting waren aanwezig [naam 1] , zijn echtgenote en mede-vennote [naam 2] , zijn zoon en zijn gemachtigde. Namens verweerder waren mr. N. Polat en [naam 3] aanwezig.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het schorsingsbesluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat [naam 1] spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening, omdat hij zonder chauffeurskaart zijn werk als taxichauffeur niet kan verrichten.
3 Verweerder heeft een melding gekregen dat uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de Politie Amsterdam blijkt dat de verbalisant heeft geconstateerd dat [naam 1] op 14 januari 2024 rond 12:30 uur op de A10 de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 54 km/u heeft overschreden. Het rijbewijs van [naam 1] is door de politie ingenomen. [naam 1] heeft deze overtreding erkend. Zijn advocaat heeft op 19 januari 2024 de Officier van Justitie verzocht om voorlopige teruggave van het rijbewijs. De Officier van Justitie heeft dit verzoek ingewilligd.
4 [naam 1] en [naam 2] drijven een taxibedrijf in de rechtsvorm van een vennootschap onder firma. [naam 1] levert als taxichauffeur ongeveer 60% van de omzet van de onderneming.
5.1
Op grond van artikel 82, zesde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000) kan de minister, indien hij vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, verlangen dat die bestuurder binnen een door hem vast te stellen termijn opnieuw verzoekt om afgifte van een VOG. De bestuurder overlegt binnen een door de minister vast te stellen termijn de nieuwe VOG.
5.2
Op grond van artikel 10, derde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten kan een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste 12 weken worden geschorst in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij het vermoeden dat de bestuurder niet of niet tijdig op grond van artikel 82, zesde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder c van het Bp 2000, een nieuwe VOG overlegt.
6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de snelheidsovertreding die [naam 1] op
14 januari 2024 heeft begaan, een ernstige overtreding betreft waarbij in ernstige mate afbreuk wordt gedaan aan het belang van veilig taxivervoer. Hierdoor is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat [naam 1] niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Dit vermoeden rust op het genoemde proces-verbaal van de Politie Amsterdam waaruit de snelheidsovertreding blijkt. Verweerder meent dat vanwege de ernst van de overtreding de uitkomst van de reguliere procedure tot intrekking van de chauffeurskaart niet kan worden afgewacht en heeft besloten om in afwachting van het uit te voeren onderzoek betreffende een eventuele intrekking van de chauffeurskaart van [naam 1] , deze chauffeurskaart te schorsen.
7 [naam 1] voert aan dat een vermoeden dat hij niet meer geschikt zou zijn om een motorvoertuig te besturen, niet redelijkerwijs kan volgen uit dit eenmalige incident. [naam 1] kreeg nooit eerder een rijontzegging of boete voor een ernstige overtreding en heeft gedurende 21 jaar bewezen professioneel, veilig en betrouwbaar taxivervoer aan te bieden. Het gaat om een overtreding buiten de bebouwde kom, waar op dat moment weinig verkeer was. Ondanks dat het om een forse overtreding gaat zijn er geen verzwarende omstandigheden en was er geen sprake van onverantwoorde gevaarzetting. [naam 1] heeft de veiligheid of het welzijn van passagiers op geen moment in gevaar gebracht, hij was immers onderweg naar huis en vervoerde op dat moment geen passagiers. [naam 1] heeft zijn rijbewijs, na een verzoek daartoe aan het OM, inmiddels retour ontvangen en mag deze gebruiken. Ook dat is volgens [naam 1] een indicatie dat hij weer de beschikking zal krijgen over een VOG. Omdat de onderneming van [naam 1] veel minder inkomsten heeft doordat hij (tijdelijk) niet over een chauffeurskaart beschikt, is de kans groot dat de onderneming de vaste lasten niet kan betalen en dat een faillissement dreigt.
8 De voorzieningenrechter moet beoordelen of het schorsingsbesluit naar voorlopig oordeel stand kan houden en hij overweegt daarover als volgt.
9 Aan de inhoud van het proces-verbaal heeft verweerder het vermoeden kunnen ontlenen dat het gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtreding de vraag is of [naam 1] nog voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Het gaat om een zeer forse overschrijding van de toegestane snelheid. Daarbij is [naam 1] aan te rekenen dat hij de overtreding in zijn hoedanigheid van taxichauffeur heeft begaan. Zeker van een chauffeur die beroepsmatig bij het verkeer is betrokken mag anders worden verwacht. Daaraan doet niet af dat [naam 1] op dat moment geen passagier(s) vervoerde. Evenmin doet ter zake dat de overtreding buiten de bebouwde kom plaatsvond, omdat die omstandigheid verdisconteerd zit in de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Of er weinig verkeer was doet aan de ernst van de overtreding ook niet af. Dat geldt ook voor het al dan niet eerder hebben gepleegd van (ernstige) overtredingen. In beginsel was de staatssecretaris dus bevoegd om de chauffeurskaart van [naam 1] te schorsen.
10 Voor zover [naam 1] heeft aangevoerd dat de schorsing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In beginsel is een schorsing van een chauffeurskaart bij het vermoeden dat de houder geen nieuwe VOG kan overleggen een geschikt en noodzakelijk middel om ervoor te zorgen dat een taxichauffeur alleen dan zijn beroep kan uitoefenen als hij in het bezit is van de op grond van artikel 82, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bp 2000 vereiste VOG, en aldus voldoet aan het vereiste van een betrouwbare bestuurder. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van 19 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:736. Vervolgens moet beoordeeld worden of het besluit in dit geval niet onevenwichtig uitpakt. De staatssecretaris merkt terecht op dat financieel nadeel inherent is aan het opleggen van een schorsing van de chauffeurskaart. Ook in dit geval is het financiële nadeel dus in beginsel voor rekening van [naam 1] . Het is echter niet zo dat de omvang van de financiële gevolgen nooit een rol kan spelen bij de afweging. In dit geval heeft [naam 1] met financiële stukken onderbouwd dat als de schorsing nog enige tijd voortduurt, het voortbestaan van zijn onderneming in het gedrang komt. Daarbij is van belang dat hij de onderneming drijft met zijn echtgenote en dat de gezinsinkomsten volledig afkomstig zijn uit de onderneming. Die gevolgen maken de schorsing onevenwichtig als aan hem over een aantal weken wel een nieuwe VOG zou worden verleend. De omstandigheid dat de Officier van Justitie het rijbewijs voorlopig heeft teruggegeven draagt eraan bij dat met die mogelijkheid rekening moet worden gehouden. Om te voorkomen dat het schorsingsbesluit onomkeerbare gevolgen voor [naam 1] heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om op grond van de belangenafweging bedoeld in artikel 8:81 van de Awb in verbinding met artikel 4:84 van de Awb het schorsingsbesluit te schorsen. Dit betekent dat de schorsing van de chauffeurskaart wordt opgeheven tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
11 De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het schorsingsbesluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
12 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het schorsingsbesluit tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan [naam 1] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
w.g. J.L. Verbeek w.g. L.N. Foppen
Afschrift verzonden aan partijen op: