5.2Op grond van artikel 10, derde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten kan een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste 12 weken worden geschorst in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij het vermoeden dat de bestuurder niet of niet tijdig op grond van artikel 82, zesde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder c van het Bp 2000, een nieuwe VOG overlegt.
6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de snelheidsovertreding die [naam 1] op
14 januari 2024 heeft begaan, een ernstige overtreding betreft waarbij in ernstige mate afbreuk wordt gedaan aan het belang van veilig taxivervoer. Hierdoor is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat [naam 1] niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Dit vermoeden rust op het genoemde proces-verbaal van de Politie Amsterdam waaruit de snelheidsovertreding blijkt. Verweerder meent dat vanwege de ernst van de overtreding de uitkomst van de reguliere procedure tot intrekking van de chauffeurskaart niet kan worden afgewacht en heeft besloten om in afwachting van het uit te voeren onderzoek betreffende een eventuele intrekking van de chauffeurskaart van [naam 1] , deze chauffeurskaart te schorsen.
7 [naam 1] voert aan dat een vermoeden dat hij niet meer geschikt zou zijn om een motorvoertuig te besturen, niet redelijkerwijs kan volgen uit dit eenmalige incident. [naam 1] kreeg nooit eerder een rijontzegging of boete voor een ernstige overtreding en heeft gedurende 21 jaar bewezen professioneel, veilig en betrouwbaar taxivervoer aan te bieden. Het gaat om een overtreding buiten de bebouwde kom, waar op dat moment weinig verkeer was. Ondanks dat het om een forse overtreding gaat zijn er geen verzwarende omstandigheden en was er geen sprake van onverantwoorde gevaarzetting. [naam 1] heeft de veiligheid of het welzijn van passagiers op geen moment in gevaar gebracht, hij was immers onderweg naar huis en vervoerde op dat moment geen passagiers. [naam 1] heeft zijn rijbewijs, na een verzoek daartoe aan het OM, inmiddels retour ontvangen en mag deze gebruiken. Ook dat is volgens [naam 1] een indicatie dat hij weer de beschikking zal krijgen over een VOG. Omdat de onderneming van [naam 1] veel minder inkomsten heeft doordat hij (tijdelijk) niet over een chauffeurskaart beschikt, is de kans groot dat de onderneming de vaste lasten niet kan betalen en dat een faillissement dreigt.
8 De voorzieningenrechter moet beoordelen of het schorsingsbesluit naar voorlopig oordeel stand kan houden en hij overweegt daarover als volgt.
9 Aan de inhoud van het proces-verbaal heeft verweerder het vermoeden kunnen ontlenen dat het gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtreding de vraag is of [naam 1] nog voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Het gaat om een zeer forse overschrijding van de toegestane snelheid. Daarbij is [naam 1] aan te rekenen dat hij de overtreding in zijn hoedanigheid van taxichauffeur heeft begaan. Zeker van een chauffeur die beroepsmatig bij het verkeer is betrokken mag anders worden verwacht. Daaraan doet niet af dat [naam 1] op dat moment geen passagier(s) vervoerde. Evenmin doet ter zake dat de overtreding buiten de bebouwde kom plaatsvond, omdat die omstandigheid verdisconteerd zit in de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Of er weinig verkeer was doet aan de ernst van de overtreding ook niet af. Dat geldt ook voor het al dan niet eerder hebben gepleegd van (ernstige) overtredingen. In beginsel was de staatssecretaris dus bevoegd om de chauffeurskaart van [naam 1] te schorsen.
10 Voor zover [naam 1] heeft aangevoerd dat de schorsing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In beginsel is een schorsing van een chauffeurskaart bij het vermoeden dat de houder geen nieuwe VOG kan overleggen een geschikt en noodzakelijk middel om ervoor te zorgen dat een taxichauffeur alleen dan zijn beroep kan uitoefenen als hij in het bezit is van de op grond van artikel 82, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bp 2000 vereiste VOG, en aldus voldoet aan het vereiste van een betrouwbare bestuurder. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van 19 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:736. Vervolgens moet beoordeeld worden of het besluit in dit geval niet onevenwichtig uitpakt. De staatssecretaris merkt terecht op dat financieel nadeel inherent is aan het opleggen van een schorsing van de chauffeurskaart. Ook in dit geval is het financiële nadeel dus in beginsel voor rekening van [naam 1] . Het is echter niet zo dat de omvang van de financiële gevolgen nooit een rol kan spelen bij de afweging. In dit geval heeft [naam 1] met financiële stukken onderbouwd dat als de schorsing nog enige tijd voortduurt, het voortbestaan van zijn onderneming in het gedrang komt. Daarbij is van belang dat hij de onderneming drijft met zijn echtgenote en dat de gezinsinkomsten volledig afkomstig zijn uit de onderneming. Die gevolgen maken de schorsing onevenwichtig als aan hem over een aantal weken wel een nieuwe VOG zou worden verleend. De omstandigheid dat de Officier van Justitie het rijbewijs voorlopig heeft teruggegeven draagt eraan bij dat met die mogelijkheid rekening moet worden gehouden. Om te voorkomen dat het schorsingsbesluit onomkeerbare gevolgen voor [naam 1] heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om op grond van de belangenafweging bedoeld in artikel 8:81 van de Awb in verbinding met artikel 4:84 van de Awb het schorsingsbesluit te schorsen. Dit betekent dat de schorsing van de chauffeurskaart wordt opgeheven tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. 11 De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het schorsingsbesluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
12 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).