ECLI:NL:CBB:2023:94

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/546
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL Q1 2021) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Het primaire besluit, waarbij de aanvraag werd afgewezen, dateert van 11 mei 2021. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van [naam 1] ongegrond werd verklaard, volgde op 10 februari 2022. Tijdens de zitting op 13 februari 2023 heeft [naam 1] aangevoerd dat er een andere referentieperiode gekozen had moeten worden, omdat hun restaurant in 2019 tijdelijk gesloten was voor verbouwing, wat leidde tot een omzetdaling van ongeveer 40%. De minister heeft echter gesteld dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat het omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode kleiner is dan 30% en dat de TVL geen mogelijkheid biedt om een andere referentieperiode te kiezen.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de minister terecht het eerste kwartaal van 2019 als referentieperiode heeft aangehouden. De opzet en het doel van de TVL maken het niet mogelijk om een andere referentieperiode te kiezen. Het College heeft ook opgemerkt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die een afwijking van de regeling rechtvaardigen. De uitspraak concludeert dat het beroep van [naam 1] ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/546
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] ),

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, (de minister)

(gemachtigden: E. Brouwers en C.C. Ruijsbroek)

Procesverloop

Met het besluit van 11 mei 2021 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL Q1 2021) afgewezen.
Met het besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting had plaats op 13 februari 2023. Aan de zitting hebben de heer [naam 2] namens [naam 1] , en mevrouw E. Brouwers en mevrouw C.C. Ruijsbroek namens de minister deelgenomen. [naam 1]
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. [naam 1] heeft aangevoerd aan dat er een andere referentieperiode als uitgangspunt had moeten worden genomen voor de TVL van Q1 2021. Tijdens de referentieperiode in 2019 is zijn restaurant een aantal weken dicht geweest vanwege een verbouwing. Dit heeft tot een omzetdaling geleid van ongeveer 40%. Daarom is dit kwartaal niet representatief voor de omzet van het restaurant. De minister had een andere referentieperiode moeten kiezen, bijvoorbeeld Q2 of Q3 van 2019. In latere subsidieperiodes was dat namelijk ook mogelijk.
3. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag van [naam 1] terecht heeft afgewezen. [naam 1] heeft niet betwist dat het omzetverlies in de subsidieperiode ten opzichte van de referentieperiode, kleiner is dan 30%. De TVL biedt geen mogelijkheid om in dit geval een andere referentieperiode te kiezen dan het eerste kwartaal van 2019. De Kamerbrief van 26 februari 2021 leidt ook niet tot een andere conclusie omdat [naam 1] volgens de minister geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd.
4. Het College oordeelt dat de minister terecht het eerste kwartaal van 2019 als referentieperiode heeft aangehouden. De opzet en het doel van de TVL maken het niet mogelijk om een andere referentieperiode te kiezen. Daarnaast leidt de Kamerbrief van 26 februari 2021 ook niet tot een andere conclusie omdat er in dit geval geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. [naam 1] heeft de pech dat zij haar restaurant precies is gaan verbouwen in het kwartaal dat later zou worden aangewezen als referentieperiode. [naam 1] kon niet voorzien dat corona zou komen en kon niet voorzien dat het kwartaal waarin zij is gaan verbouwen, de referentieperiode zou worden voor de TVL van Q1 2021. Toch zijn dit geen redenen om af te wijken van de regeling. Het College heeft dit ook al eerder geoordeeld.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.J. Jacobs, in aanwezigheid van A.M. Slierendrecht, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. A.M. Slierendrecht