In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL Q1 2021) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Het primaire besluit, waarbij de aanvraag werd afgewezen, dateert van 11 mei 2021. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van [naam 1] ongegrond werd verklaard, volgde op 10 februari 2022. Tijdens de zitting op 13 februari 2023 heeft [naam 1] aangevoerd dat er een andere referentieperiode gekozen had moeten worden, omdat hun restaurant in 2019 tijdelijk gesloten was voor verbouwing, wat leidde tot een omzetdaling van ongeveer 40%. De minister heeft echter gesteld dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat het omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode kleiner is dan 30% en dat de TVL geen mogelijkheid biedt om een andere referentieperiode te kiezen.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de minister terecht het eerste kwartaal van 2019 als referentieperiode heeft aangehouden. De opzet en het doel van de TVL maken het niet mogelijk om een andere referentieperiode te kiezen. Het College heeft ook opgemerkt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die een afwijking van de regeling rechtvaardigen. De uitspraak concludeert dat het beroep van [naam 1] ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.