ECLI:NL:CBB:2023:92

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/1390
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen afwijzing subsidie vaste lasten COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aanvrager van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvrager had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De aanvrager stelde dat hij niet op de hoogte was van de afwijzing, omdat hij dacht dat het notificatiebericht een onbeduidend bericht of een positieve beschikking betrof. Het College oordeelde echter dat de aanvrager en zijn gemachtigde op de hoogte waren van het besluit en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De gemachtigde had het notificatiebericht ontvangen en had de verantwoordelijkheid om de digitale post in de gaten te houden. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] ( [naam] )

(gemachtigde: P.F.J. Geelen),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister),

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. Z. Turk).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het TVL-besluit) heeft de minister de aanvraag van [naam] voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van [naam] niet-ontvankelijk verklaard.
[naam] heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van [naam] en van de minister.

Overwegingen

1. De minister heeft het bezwaar van [naam] niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
3. De gemachtigde van [naam] ontkent niet dat hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. In het begin heeft hij na iedere e-mail voor iedere cliënt ingelogd en de berichten bekeken. Het inlogproces was zeer tijdrovend en omslachtig. Omdat in de notificatieberichten telkens alleen stond dat er een bericht klaar stond en deze berichten louter bevestigingen van de aanvragen bleken, hield de gemachtigde ermee op telkens het inlogproces te doorlopen om vervolgens alleen te constateren dat er weer een aanvraag was geaccepteerd. Achteraf bleek dat er in het betreffende geval geen bevestiging, maar een afwijzing klaar stond. In het geval van [naam] had hij geen enkele reden had om aan te nemen dat dat het geval was. Omdat [naam] in de veronderstelling was dat de uitbetaling tot acht weken kon duren, was er voor haar geen reden om ongerust te zijn. Toen de gemachtigde vervolgens inlogde zag hij dat er één week na de aanvraag al een afwijzing klaar stond en hij vier dagen te laat was om bezwaar te maken. [naam] heeft noodgedwongen de digitale communicatie geaccepteerd, omdat anders geen TVL kon worden aangevraagd. Zij verzoekt het College haar de termijnoverschrijding uit coulance niet tegen te werpen.
4. Het College stelt vast dat [naam] bij het indienen van de aanvraag heeft aangegeven akkoord te gaan met verdere digitale communicatie. De minister heeft ter zitting onweersproken gesteld dat dit geen verplichting was; een TVL-aanvraag kon ook per brief worden gedaan. Nu [naam] aldus kenbaar had gemaakt dat zij langs de elektronische weg voldoende bereikbaar was, kon de minister het TVL-besluit op de voet van 2:14, eerste lid, van de Awb rechtsgeldig digitaal bekendmaken. Hij heeft het TVLbesluit op 10 februari 2022 in de digitale omgeving geplaatst en daarover dezelfde dag een notificatiebericht verstuurd. Het College heeft geen reden om aan te nemen dat [naam] het TVL-besluit niet heeft ontvangen. Dit betekent dat de bezwaartermijn op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, is gaan lopen op 11 februari 2022.
5. De laatste dag van de bezwaartermijn viel op 24 maart 2022. De minister heeft het bezwaarschrift op 30 maart 2022 - dus buiten de termijn - ontvangen. Het bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn ingediend. De vraag is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6. Het College is van oordeel dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het wettelijk systeem (neergelegd in de onder 2 weergegeven bepalingen) verlangt van [naam] dat zij tijdig bezwaar maakt tegen besluiten waarmee zij het niet eens is. Onder het TVL-besluit staat duidelijk vermeld dat [naam] hiertegen bezwaar kan maken, op welke wijze dat moet en binnen welke termijn. De gemachtigde van [naam] heeft het notificatiebericht ontvangen en was er dus van op de hoogte dat er een TVL-besluit klaarstond. Dat hij dacht dat dit een onbeduidend bericht of een positieve beschikking zou zijn, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van (de gemachtigde van) [naam] om de (digitale) post in de gaten te houden en zo nodig tijdig maatregelen te treffen.
7. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is het beroep ongegrond. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de door [naam] opgestuurde informatie.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. D. Brugman w.g. I.E. van de Geest