In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante, die een churroskraam exploiteert, en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister verleende aanvankelijk een subsidie van € 2.720,70, maar herzag dit bedrag naar € 4.534,50 na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van appellante. Appellante was van mening dat haar hoofdactiviteit onder de SBI-code 93.21.2 (Kermisattracties) viel, terwijl de minister stelde dat deze onder de SBI-code 56.10.2 (Fastfoodrestaurants, cafetaria's, ijssalons, eetkramen e.d.) moest worden ingedeeld.
Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de hoofdactiviteit van appellante niet onder de SBI-code 93.21.2 viel, maar onder de SBI-code 56.10.2. De appellante had weliswaar een churroskraam dat uitsluitend op kermissen stond, maar dit betekende niet dat zij tot dezelfde branche als kermisattracties behoorde. De uitspraak benadrukte dat de SBI-codes zijn ontworpen om de uitvoerbaarheid van de regeling te waarborgen en dat de indeling op basis van feitelijke activiteiten moet plaatsvinden. Het College concludeerde dat het beroep van appellante ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.