ECLI:NL:CBB:2023:81

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
20/1105
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afhandeling klacht over factuur NVWA

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afhandeling van een klacht over een factuur die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was verzonden. De factuur, gedateerd 24 augustus 2020, betrof een bedrag van € 3.062,87 voor diensten verricht door de NVWA. [naam 1] heeft op 8 oktober 2020 per e-mail aan de minister laten weten dat de factuur niet correct was en heeft op 19 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de factuur. De minister heeft de e-mail van 8 oktober 2020 echter als een klacht aangemerkt en deze op 5 november 2020 afgewezen. [naam 1] heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 21 februari 2023 geoordeeld dat [naam 1] geen beroep kan instellen tegen de afhandeling van haar klacht. Het College concludeert dat de e-mail van 8 oktober 2020 niet als bezwaarschrift kan worden opgevat, omdat deze niet op de juiste wijze was ingediend en niet duidelijk als zodanig was geformuleerd. De minister was niet verplicht om te informeren of de e-mail als bezwaarschrift moest worden opgevat. Het College heeft vastgesteld dat de minister de e-mail van 8 oktober 2020 terecht als klacht heeft behandeld en dat de afhandeling daarvan geen beslissing op bezwaar is. Daarom is het beroep van [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard.

Het College heeft ook opgemerkt dat de minister nog moet beslissen op de e-mail van [naam 1] van 19 oktober 2020, waarin zij bezwaar heeft gemaakt tegen de factuur. De uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, met mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. F.J.B.A. Duijnstee).

Procesverloop

Met de factuur van 24 augustus 2020 (hierna: de factuur) heeft de minister bij [naam 1] een bedrag van € 3.062,87 in rekening gebracht voor diensten verricht door de NVWA.
Met de e-mail van 8 oktober 2020 heeft [naam 1] aan de minister meegedeeld dat de factuur niet correct is.
Met de e-mail van 19 oktober 2020 heeft [naam 1] aan de minister meegedeeld bezwaar te maken tegen de factuur.
Op 5 november 2020 heeft de minister in reactie op de e-mail van [naam 1] van 8 oktober 2020 per e-mail aan [naam 1] meegedeeld dat de klacht is afgewezen.
[naam 1] heeft tegen de afwijzing beroep ingesteld.
De zaak is op een zitting behandeld op 21 oktober 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens [naam 1] , en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1. De vraag die in deze zaak centraal staat is of [naam 1] beroep kan instellen tegen de afhandeling van haar klacht tegen deze factuur. Het College oordeelt dat dit niet het geval is en legt hieronder uit waarom dit zo is.
2. De minister heeft op 24 augustus 2020 aan [naam 1] een factuur gestuurd (factuurnummer 00166267) waarbij de kosten voor keuringswerkzaamheden op 29 juli 2020, 31 juli 2020 en 1 augustus 2020 in rekening worden gebracht.
3. [naam 1] is het niet eens met het in rekening gebrachte bedrag. Zij heeft dit op 8 oktober 2020 per e-mail kenbaar gemaakt aan de minister. [naam 1] heeft de e-mail gericht aan nvwapbdebiteuren@nvwa.nl, onder het onderwerp ‘Factuur 00166267 is niet correct’.
De tekst van het bericht luidt als volgt:
“Factuur 00166267, debiteurennummer 00476579 is niet correct. Er zijn 2 kds-medewerkers in rekening gebracht. Dit moet er maar 1 zijn. Graag zie ik de creditnota per omgaande tegemoet.”
4. Op 19 oktober 2020 heeft [naam 1] nogmaals een e-mail gestuurd aan de minister. [naam 1] heeft deze e-mail gericht aan NVWA pb Bezwaar en Beroep met als onderwerp ‘Factuur 00166267 is niet correct’. De tekst van het bericht luidt als volgt:
“Hierbij maak ik bezwaar tegen factuur 00166267. Er worden 2 KDS'ers in rekening gebracht. Dit moet er maar 1 zijn.
Via de debiteurenadministratie krijg ik geen enkele reactie.”
5. De minister heeft de e-mail van [naam 1] van 8 oktober 2020 als klacht aangemerkt en haar op 5 november 2020 bericht dat de klacht is afgewezen. De minister vermeldt hierbij dat de facturatie voor de postmortemkeuring op 29 juli 2020, 31 juli 2020 en 1 augustus 2020 juist is. Het was offerfeest en zowel volgens de werkbon als volgens de planning zijn er op 31 juli 2020 en 1 augustus 2020 twee medewerkers op de locatie geweest.
6. [naam 1] heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar klacht van 8 oktober 2020. Zij stelt zich op het standpunt dat het inzetten van een tweede keuringsmedewerker onnodig was en dat de kosten daarvoor daarom niet bij haar in rekening dienen te worden gebracht.
Kan [naam 1] beroep instellen tegen het bericht van de minister van 5 november 2020?
7. Het College dient de vraag te beantwoorden of voor [naam 1] de mogelijkheid openstond om tegen het bericht van de minister van 5 november 2020, waarbij haar klacht is afgewezen, beroep in te stellen bij het College.
8. Bij de bestuursrechter kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit. Dat volgt uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit artikel 7:1 van de Awb volgt dat in de regel eerst bezwaar moet worden gemaakt, voordat beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (artikel 6:4 van de Awb). Voor het maken van bezwaar (en ook voor het instellen van beroep) geldt een termijn van zes weken. Die termijn begint te lopen op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven manier is bekendgemaakt (zie de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb).
9. De minister stelt zich op het standpunt dat de e-mail van [naam 1] van 8 oktober 2020 geen bezwaarschrift is maar een klacht. De e-mail is gericht aan de debiteurenafdeling van de minister en niet ingediend overeenkomstig de aanwijzingen in de rechtsmiddelenclausule op de achterkant van de factuur. Bovendien heeft [naam 1] de e-mail pas verstuurd nadat de bezwaartermijn van zes weken was verstreken. De laatste dag van de bezwaartermijn was 5 oktober 2020. Daarom heeft de minister het bericht in behandeling genomen als klacht en ook als klacht afgehandeld. Het bericht aan [naam 1] van 5 november 2020, waarin haar klacht is afgewezen, is volgens de minister dan ook geen beslissing op bezwaar. Op de zitting heeft de minister verklaard dat de e-mail van 19 oktober 2022 mogelijk wel zou kunnen worden aangemerkt als bezwaarschrift omdat hierin staat dat [naam 1] bezwaar maakt tegen de factuur. De e-mail is verder gericht aan de afdeling Bezwaar en Beroep van [naam 1] . De minister heeft verklaard dat hij hierop nog niet heeft beslist.
10. Het College stelt vast dat [naam 1] in dit geval twee wegen heeft bewandeld om een correctie van de factuur te bewerkstelligen. Zij heeft zich in de eerste plaats per e-mail van 8 oktober 2020 gewend tot de debiteurenafdeling van de minister. Op de zitting heeft [naam 1] verklaard dat zij zich in eerdere gevallen ook had gewend tot de debiteurenafdeling als zij opmerkingen had over een factuur. Zij ontving dan vervolgens een bericht over de afhandeling van haar klacht over de factuur waarom het ging. In de tweede plaats heeft [naam 1] zich, toen zij van de debiteurenafdeling niets hoorde, per e-mail van 19 oktober 2022 gewend tot de afdeling Bezwaar en Beroep van de minister. In dit bericht heeft zij meegedeeld bezwaar te maken tegen de factuur. Het beroep van [naam 1] is gericht tegen het bericht van de minister van 5 november 2020 waarbij de klacht van [naam 1] van 8 oktober 2020 is afgewezen. Het College zal zich bij zijn beoordeling dan ook uitsluitend richten op de eerste e-mail van [naam 1] , namelijk die van 8 oktober 2020.
11. [naam 1] heeft de e-mail van 8 oktober 2020 niet op de in de rechtsmiddelenclausule beschreven wijze ingediend, maar heeft deze gericht tot de debiteurenafdeling van de minister. De (hierboven onder 3 geciteerde) e-mail is niet zodanig geformuleerd dat de minister gehouden was bij [naam 1] te informeren of de e-mail als bezwaarschrift moest worden opgevat in plaats van als klacht. Nergens is in de e-mail aangegeven dat [naam 1] bezwaar maakt. Dat de e-mail van 8 oktober 2020 als klacht moest worden opgevat, wordt bevestigd door de omstandigheid dat [naam 1] met haar e-mail van 19 oktober 2020 alsnog bezwaar heeft gemaakt. Op de zitting heeft [naam 1] bevestigd dat het haar bedoeling was om met de e-mail van 8 oktober 2020 een klacht in te dienen bij de minister. Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister de e-mail van [naam 1] van 8 oktober 2020 terecht als klacht heeft opgevat en terecht aldus in behandeling heeft genomen. De afhandeling van deze klacht met het bericht van 5 november 2022 kan dan ook niet worden aangemerkt als beslissing op bezwaar.
Conclusie
12. De minister heeft geen beslissing op bezwaar genomen, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat [naam 1] voorafgaand aan het beroep geen bezwaar heeft gemaakt, zoals artikel 8:1, gelezen in verbinding met artikel 7:1 van de Awb, wel voorschrijft. Ook anderszins kan geen rechtstreeks beroep worden ingesteld tegen de e-mail van de minister van 5 november 2020 waarmee de klacht is afgewezen. Dat betekent dat het beroep van [naam 1] niet-ontvankelijk is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Ter voorlichting van partijen merkt het College op dat de minister alsnog dient te beslissen op de e-mail van [naam 1] van 19 oktober 2020 gericht aan de afdeling Bezwaar en Beroep waarbij zij bezwaar heeft gemaakt tegen de factuur.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen