ECLI:NL:CBB:2023:757

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
23/1370
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bestuursdwang opgelegd aan stichting voor overtreding van het Besluit houders van dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 juli 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een stichting die zich bezighoudt met het in stand houden van bijzondere varkensrassen, in dit geval de Mangalica. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 23 maart 2023 een last onder bestuursdwang had opgelegd vanwege overtredingen van het Besluit houders van dieren (Bhd). De minister had geconstateerd dat de stichting gebruik maakte van ongeschikte drinkwatervoorzieningen voor de varkens, wat leidde tot de toepassing van bestuursdwang en het meevoeren van 27 varkens op 1 juni 2023.

De stichting verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij weer de beschikking zou krijgen over de varkens. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de stichting niet aan de verplichtingen van het Bhd voldeed, en dat de minister terecht bestuursdwang had toegepast. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kans op succes van de stichting in een eventuele bodemprocedure klein was, en dat het belang van de minister bij handhaving van de regels voor dierenwelzijn zwaarder woog. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor houders van dieren om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de stichting en de minister tegen elkaar afgewogen en kwam tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek gerechtvaardigd was.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1370
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] te [plaats] (de stichting)

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister)

(gemachtigden: mr. A.F.D. Weken en mr. P.M.M. van Bennekom).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2023 (last onder bestuursdwang) heeft de minister aan de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van het Besluit houders van dieren (Bhd). Daarbij zijn maatregelen opgelegd ten aanzien van door de stichting gehouden Mangalica oftewel Hongaarse wolvarkens.
Op 1 juni 2023 heeft de minister bestuursdwang toegepast door het meevoeren en opslaan van 27 varkens.
Bij besluit van 6 juli 2023 (beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van de stichting tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard.
De stichting heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting was op 11 juli 2023. Namens de minister hebben aan de zitting deelgenomen
mr. A.F.D. Weken, mr. P.M.M. van Bennekom, [naam 2] en [naam 3] . Namens de stichting hebben mr. J.L. Baar en [naam 4] aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 12 en 20 december 2022 en 3 januari 2023 bezochten inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) diverse locaties waar de stichting dieren houdt. Tijdens de inspecties is geconstateerd dat gebruik werd gemaakt van losse emmers/kuipen als drinkwatervoorziening voor (een deel van) de varkens. Ook is geconstateerd dat meerdere emmers/kuipen op de zijkant of ondersteboven lagen. Volgens de minister heeft de stichting daarmee artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd overtreden. Op grond van deze bepaling moeten voeder- of drinkinstallaties zo zijn ontworpen, gebouwd en geplaatst dat het gevaar voor verontreiniging van voer en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen dieren tot een minimum worden beperkt.
1.2
Bij de last onder bestuursdwang is de stichting opgedragen om de overtreding binnen drie dagen te beëindigen. De last onder bestuursdwang vermeldt ook dat indien de stichting niet (tijdig) aan de last voldoet, derden worden ingeschakeld om de overtreding op te heffen of dat de dieren worden meegevoerd en ergens anders worden ondergebracht. De kosten die daarbij worden gemaakt, komen dan voor rekening van de stichting.
1.3
Bij een hercontrole op 1 juni 2023 is door toezichthouders van de NVWA geconstateerd dat de stichting niet heeft voldaan aan de last onder bestuursdwang. Daarop heeft de minister bestuursdwang toegepast door het meevoeren en opslaan van 27 varkens.
1.4
Bij de beslissing op bezwaar heeft de minister het bezwaar van de stichting tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard. De stichting heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
1.5
Deze zaak gaat over de vraag of de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening moet treffen om ervoor te zorgen dat de stichting weer de beschikking krijgt over de 27 varkens. De voorzieningenrechter stelt de minister in het gelijk en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt het College in de bodemprocedure niet.
1.6
Hieronder worden eerst de standpunten en argumenten van de stichting en de minister samengevat weergegeven. Vervolgens motiveert de voorzieningenrechter zijn voorlopig oordeel en ten slotte geeft hij zijn beslissing.
Standpunt van de stichting
2. De stichting voert aan dat uit artikel 2.2 van het Bhd volgt dat artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd alleen van toepassing is op dieren die met het oog op de productie van producten, afkomstig van die dieren of voor andere landbouwdoeleinden worden gefokt of gehouden. Daar is in dit geval geen sprake van. De stichting houdt dieren ten behoeve van het in stand houden van bijzondere rassen en niet met het oog op landbouwdoeleinden. Het welzijn van de varkens is bovendien niet geschaad, want zij konden in voldoende mate in hun drinken voorzien. De minister had rekening moeten houden met de specifieke aard van het Mangalica varken, dat dicht bij de natuur staat. De stichting voert verder aan dat bestuursdwang is toegepast voor een ander doel dan waarvoor de last onder bestuursdwang is opgelegd. In de brief waarin is medegedeeld dat bestuursdwang is toegepast, staat dat de kas waarin de varkens werden gehouden geen geschikte huisvesting is en te warm zou zijn. Dat kan echter niet als een overtreding van de last gezien worden.
Standpunt van de minister
3. De minister stelt zich op het standpunt dat de varkens van de stichting worden gehouden met het oog op de productie van producten, afkomstig van die dieren of voor andere landbouwdoeleinden. De stichting is dan ook gehouden om te voldoen aan de verplichtingen van paragraaf 2 van het Bhd, waaronder artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd. De stichting heeft hier niet aan voldaan en dus is de last onder bestuursdwang terecht opgelegd. In een procedure bij de economische politierechter is de stichting onlangs veroordeeld voor dezelfde feiten, waarbij de rechter oordeelde dat sprake was van productiedieren.
Beoordeling
Spoedeisend belang4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stichting een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorziening omdat voor de opvang van de varkens opvangkosten worden gemaakt die per dag oplopen en die bij haar in rekening zullen worden gebracht. Bovendien is de doelstelling van de stichting het in stand houden van bijzondere dierenrassen en heeft de minister laten weten dat de varkens verkocht zullen worden indien de stichting niet voldoet aan de door de minister gestelde voorwaarden.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de in artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd opgenomen verplichtingen alleen van toepassing zijn op dieren die met het oog op productie van producten, afkomstig van die dieren of voor andere landbouwdoeleinden worden gefokt of gehouden, met uitzondering van vissen, reptielen, amfibieën en ongewervelde dieren. Het begrip ‘landbouwdoeleinden’ is niet gedefinieerd in het Bhd of de Wet dieren.
5.2
Ter zitting is door de stichting toegelicht dat ten behoeve van het in stand houden van de soort wordt gefokt met de varkens. Een deel van de biggen blijft bij de stichting en een deel wordt verkocht. De eigen website vermeldt dat sprake is van ‘
verantwoorde vleesproducten, die door het goede leven van de dieren, een smaakvolle kwaliteit opleveren’en
‘Na een goed leven in de ruimte en de buitenlucht leveren de dieren ook (h)eerlijke producten’. Verder is gebleken dat de varkens worden ingezet voor begrazingsprojecten en dat de stichting subsidie krijgt op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken. Bij de subsidieaanvraag heeft de stichting aangegeven dat zij houder is van vleesvarkens. Gelet op het voorgaande zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwijzingen dat de varkens met het oog op productie van producten, afkomstig van die dieren of voor andere landbouwdoeleinden worden gehouden. Dat betekent dat de stichting gehouden is om te voldoen aan de verplichtingen van paragraaf 2 van het Bhd, waaronder artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd.
5.3
Door de toezichthouders is geconstateerd dat gebruik werd gemaakt van losse emmers/kuipen als drinkwatervoorziening voor (een deel van) de varkens en dat deze door de varkens werden omgegooid waardoor het drinkwater vervuild raakte. Deze constateringen zijn door de stichting niet betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister terecht geconcludeerd dat de stichting hiermee artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd heeft overtreden. Door het drinkwater op deze wijze aan te bieden wordt het gevaar van verontreiniging van water alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen varkens niet tot een minimum beperkt. De stelling van appellant dat niet is gebleken dat het welzijn van de varkens is geschaad doet hier niet aan af. De voorzieningenrechter ziet ook niet in dat de specifieke aard van het Mangalica varken – wat hier verder van zij – in de weg zou staan aan het voldoen aan artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd.
5.4
Daargelaten dat voor de voorzieningenrechter uitsluitend het besluit op bezwaar tegen de oplegging van de last onder bestuursdwang ter beoordeling staat, is niet gebleken dat bestuursdwang is toegepast voor een ander doel dan waarvoor de last onder bestuursdwang is opgelegd. De minister heeft in een brief van 9 juni 2023 toegelicht dat de varkens zijn meegevoerd en opgeslagen omdat niet is voldaan aan de last onder bestuursdwang. De brief vermeldt weliswaar ook dat is geconstateerd dat het (te) warm was in de kas waarin de dieren werden gehouden maar daaruit volgt niet dat om die reden bestuursdwang is toegepast.
5.5
De voorzieningenrechter concludeert dat de beslissing op bezwaar naar verwachting in beroep in stand zal blijven.
Belangenafweging
6. Het belang van de stichting bij dit verzoek is gelegen in het voorkomen van extra opvangkosten voor de varkens en om te voorkomen dat de varkens zullen worden verkocht.
Het belang van de minister bij de afwijzing van dit verzoek is gelegen in het handhaven van regels die dienen ter bescherming van dierenwelzijn. Gelet op het voorlopig rechtmatigheidsoordeel schat de voorzieningenrechter de kans op succes van de stichting in beroep in als klein. Daarmee is er meer ruimte voor het belang van de minister in deze belangenafweging. Aan het belang van de minister wordt door de voorzieningenrechter bovendien groot gewicht toegekend. De belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van de minister.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. E. van Kampen
Afschrift verzonden aan partijen op: