ECLI:NL:CBB:2023:756

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/2148
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omzet onderneming in het kader van subsidie COVID-19

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 december 2023, staat de vaststelling van de omzet van een onderneming centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting, maar de onderneming is het hier niet mee eens. Zij stelt dat de omzet in de subsidieperiode niet representatief is, omdat deze onder andere is gebaseerd op achterstallige betalingen en vooruitbetalingen van cursisten voor lespakketten.

Het College oordeelt dat de minister de omzet op de juiste manier heeft bepaald. De omzet zoals vastgesteld door de minister is conform de regels van de TVL-regeling en de jurisprudentie van het College. Het College legt uit dat vooruitbetaalde trainingen en nabetalingen die zijn opgenomen in de aangifte omzetbelasting meetellen als omzet in het kwartaal waarover de aangifte is gedaan. Dit betekent dat de omzet in de zin van de TVL niet gelijk is aan de boekhoudkundige omzet van de onderneming, maar wordt bepaald door de aangifte omzetbelasting.

De beslissing van het College is dat het beroep van de onderneming ongegrond wordt verklaard. De lagere TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021, als gevolg van de omzetbepaling, wordt niet als onevenredig beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van de aangifte omzetbelasting in de context van de subsidie en de interpretatie van omzet in het kader van de TVL-regeling.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2148

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van21 december 2023

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans
Griffier: mr. D. Uç

Partijen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] , de onderneming, waarvoor aanwezig is [naam 1] ,
en
de
minister van Economische Zaken en Klimaat, waarvoor aanwezig zijn mr. S.F. Hu en mr. S. Piron.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Deze zaak draait om de vaststelling van de omzet van de onderneming. Die heeft de minister vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting. De onderneming is het hier niet mee eens. Zij vindt dat de omzet in de subsidieperiode niet representatief is. De omzet in de aangifte is namelijk onder meer gebaseerd op achterstallige betalingen en de vooruitbetalingen van de cursisten voor lespakketten.
2 Het College oordeelt dat de minister de omzet op de juiste manier heeft bepaald, door te kijken naar de aangifte omzetbelasting. Uit de TVL-regeling en de jurisprudentie van het College volgt dat onder andere vooruitbetaalde trainingen en nabetalingen, die zijn opgenomen in de aangifte omzetbelasting van de onderneming, meetellen als omzet in het kwartaal waarover de aangifte is gedaan. Omzet in de zin van de TVL is niet hetzelfde als de boekhoudkundige omzet van de onderneming, maar wordt bepaald door de aangifte omzetbelasting. Dat als gevolg daarvan de TVL-subsidie van de onderneming voor Q1 2021 lager is, maakt het besluit niet onevenredig.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. D. Uç