ECLI:NL:CBB:2023:740

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
22/771
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van TVL-subsidieaanvraag wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en een onderneming die een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 had ingediend. De minister had de aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend, in strijd met artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en artikel 2.2.6 van de TVL-regeling. De onderneming stelde dat zij recht had op de subsidie omdat zij 100% omzetverlies had geleden door coronamaatregelen en niet op de hoogte was van de sluitingsdatum voor de aanvraag. De minister had echter duidelijk gemaakt dat de aanvraag uiterlijk op 18 mei 2021 vóór 17.00 uur moest zijn ingediend. De onderneming had haar aanvraag te laat ingediend en kon zich niet beroepen op een pro-forma-aanmelding, aangezien dit geen toezegging inhield dat de aanvraag alsnog in behandeling zou worden genomen. Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de onderneming niet binnen de gestelde termijn had gehandeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers om op de hoogte te zijn van de voorwaarden en termijnen van subsidieaanvragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] (de onderneming)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. O. Andich en mr. drs. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

Met het besluit van 20 juni 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 17 maart 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 10 juli 2023. Daaraan hebben deelgenomen [naam 1] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.2.6 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2021 uiterlijk op 18 mei 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming stelt dat zij recht heeft op TVL-subsidie voor Q1 van 2021, omdat zij 100% omzetverlies heeft geleden door de coronamaatregelen. De onderneming wist aanvankelijk niet dat zij in aanmerking kon komen voor de TVL. Ook was niet duidelijk dat er een officiële sluitingsdatum verbonden was aan het aanvragen van de subsidie. Toen zij contact opnam met de RVO is haar de mogelijkheid geboden om op een zogenoemde
pro-forma-lijst te komen, wat zou betekenen dat haar aanvraag alsnog op een later tijdstip in behandeling werd genomen. De onderneming vindt het niet terecht dat dat, nadat zij op die lijst is gezet, niet is gebeurd. Als er toch niet meer naar zou worden gekeken, had haar meteen duidelijkheid moeten worden geboden.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de onderneming niet binnen de aanvraagperiode van TVL Q1 van 2021 haar aanvraag heeft ingediend. De aanvraag van de onderneming is daarom terecht afgewezen. Uit de TVL-regeling blijkt duidelijk wat de aanvraagperiode is. De minister verwijst ook naar website van de RVO waar alle informatie over de TVL-regeling, inclusief de sluitingsdatum vermeld stond. De minister stelt dat het de eigen verantwoordelijkheid is van een onderneming die aanspraak wil maken op een TVL-subsidie om op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving. De minister heeft geen toezegging gedaan dat hij de aanvraag alsnog in behandeling zou nemen.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.2.4, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.2.6 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
Het College ziet in het betoog van de onderneming geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat de onderneming niet binnen de aanvraagperiode voor Q1 van 2021 een aanvraag heeft ingediend, berust op de omstandigheid dat zij niet goed op de hoogte was van de
TVL-regeling. Dit moet voor haar eigen risico en rekening blijven. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming is om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, waaronder de periode waarbinnen de aanvraag moet worden gedaan. Het lag daarom op de weg van de onderneming om tijdig kennis te nemen van de TVL-voorwaarden en haar aanvraag op tijd in te dienen. Niet gebleken is dat de onderneming daartoe niet in staat was.
5.4
De onderneming vindt dat zij er vanwege plaatsing op een pro-forma lijst op mocht vertrouwen dat haar aanvraag toch in behandeling werd genomen. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op dit beginsel is allereerst vereist dat sprake is van uitlating of gedraging die is aan te merken als een toezegging. De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Zoals onder 2.1 is beschreven en de minister op de zitting heeft toegelicht, kregen ondernemingen die te laat waren met een aanvraag en zich bij de RVO meldden, de mogelijkheid om via een aanmeldformulier (alleen) de reden voor de te late aanvraag op te geven (de pro-forma aanvraag). De enkele omstandigheid dat die mogelijkheid ook aan de onderneming is geboden is geen toezegging op grond waarvan de onderneming ervan mocht uitgaan dat de minister een subsidieaanvraag inhoudelijk zou behandelen. De minister beoordeelt eerst of de in de melding opgegeven reden aanleiding is om alsnog een aanvraag in behandeling te nemen. Die beoordeling heeft in geval van de onderneming ook plaatsgevonden. Dat het lang heeft geduurd voordat de onderneming daarover duidelijkheid kreeg is vervelend, maar maakt niet dat de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
5.5
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
w.g. C.T. Aalbers De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…].
Artikel 2.2.6
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met
18 mei 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.