ECLI:NL:CBB:2023:738

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
22/741
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door minister onterecht; technische storing als overmacht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2023 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had deze aanvraag op 1 november 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag en vervolgens afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De onderneming stelde dat zij haar aanvraag op tijd had willen indienen, maar dat dit niet mogelijk was door een technische storing in het systeem van de aanbieder van eHerkenning. De minister had het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de onderneming beroep instelde.

Tijdens de zitting op 10 juli 2023 werd de zaak behandeld. Het College oordeelde dat de minister de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder inhoudelijk te beoordelen of de onderneming recht had op subsidie. Het College concludeerde dat de late indiening van de aanvraag het gevolg was van overmacht, namelijk een technische storing, en dat de onderneming aannemelijk had gemaakt dat zij de aanvraag tijdig had willen indienen. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister ook het betaalde griffierecht aan de onderneming moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van subsidieaanvragen, vooral in situaties waarin technische problemen zich voordoen. Het College heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige gevallen waarin ondernemers te maken krijgen met onvoorziene omstandigheden die hun aanvraagproces beïnvloeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. A.M.D. Dijkstra en mr. drs. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 4 maart 2002 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 10 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de onderneming [naam 2] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Artikel 2.1.6 van de SVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2021 uiterlijk op 12 juli 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan. De onderneming vindt de afwijzing van de aanvraag onredelijk omdat sprake van overmacht. Zij had alle gegevens klaargezet en heeft de aanvraag op 12 juli 2021 vlak voor 17.00 uur, herhaaldelijk geprobeerd te uploaden, maar dat lukte niet vanwege een technische storing in het systeem van de aanbieder van eHerkenning. De RVO was op die dag vervolgens niet meer bereikbaar. Volgens de minister kan de te late indiening echter niet worden geaccepteerd, omdat de onderneming het probleem niet binnen de aanvraagtermijn heeft gemeld. Op de argumenten van de onderneming en de minister wordt hierna bij de beoordeling, voor zover relevant, nader ingegaan.
Beoordeling door het College
2.1
Uit artikel 2.1.4, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.6 van de SVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de SVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
2.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de SVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
2.3
Onder de door de onderneming aangevoerde omstandigheden acht het College de afwijzing van de aanvraag vanwege de te late indiening onevenredig. De onderneming heeft haar stelling dat zij haar aanvraag op 12 juli 2021 tevergeefs geprobeerd heeft in te dienen, onderbouwd met een e-mail van 13 juli 2021 van de aanbieder van eHerkenning. Die e-mail ondersteunt de stelling van de onderneming dat er op het moment dat zij haar gegevens wilde uploaden een storing was waardoor zij het aanvraagproces voor de subsidie niet heeft kunnen afmaken. Het College acht aannemelijk dat de late indiening is veroorzaakt door een technische storing bij de aanbieder van de voor de aanvraag benodigde eHerkenning en dat de onderneming de aanvraag, zonder die storing, op tijd had kunnen indienen. Door de minister is dat ook niet bestreden. Weliswaar heeft de onderneming niet binnen de aanvraagtermijn met de minister contact opgenomen over de storing, maar ervan uitgaande dat zij daarmee vlak voor het sluitingstijdstip werd geconfronteerd en zij zich de eerstvolgende dag bij de minister heeft gemeld, komt daaraan in dit geval geen doorslaggevende betekenis toe.
2.4
Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder inhoudelijk te beoordelen of de onderneming recht heeft op subsidie. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
Slotsom
3 Het beroep is gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en de minister opdragen een nieuw besluit te nemen. Het College stelt daarvoor een termijn van zes weken.
4 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, want er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
w.g. C.T. Aalbers De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen