In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2023 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had deze aanvraag op 1 november 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag en vervolgens afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De onderneming stelde dat zij haar aanvraag op tijd had willen indienen, maar dat dit niet mogelijk was door een technische storing in het systeem van de aanbieder van eHerkenning. De minister had het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de onderneming beroep instelde.
Tijdens de zitting op 10 juli 2023 werd de zaak behandeld. Het College oordeelde dat de minister de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder inhoudelijk te beoordelen of de onderneming recht had op subsidie. Het College concludeerde dat de late indiening van de aanvraag het gevolg was van overmacht, namelijk een technische storing, en dat de onderneming aannemelijk had gemaakt dat zij de aanvraag tijdig had willen indienen. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister ook het betaalde griffierecht aan de onderneming moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van subsidieaanvragen, vooral in situaties waarin technische problemen zich voordoen. Het College heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige gevallen waarin ondernemers te maken krijgen met onvoorziene omstandigheden die hun aanvraagproces beïnvloeden.