ECLI:NL:CBB:2023:714

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/293
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag isolatie woning op basis van isolatiewaarde

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2023, zaaknummer 22/293, is de aanvraag van een appellant voor subsidie voor woningisolatie afgewezen door de minister voor Klimaat en Energie. De minister had de aanvraag afgewezen omdat het isolatiemateriaal niet voldeed aan de vereiste isolatiewaarde van minimaal 3,5 m2K/W, zoals vastgelegd in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De appellant voerde aan dat de isolatiewaarde van de gehele dakconstructie, inclusief eerder aangebracht isolatiemateriaal, 4,1 m2K/W was, en vond de afwijzing onredelijk.

Het College oordeelde echter dat de minister zich moest baseren op de Rd-waarde van het aangebrachte isolatiemateriaal, dat slechts 2,07 m2K/W bleek te zijn. De argumenten van de appellant werden verworpen, omdat de Regeling geen ruimte biedt voor afwijkingen op basis van de totale isolatiewaarde van de dakconstructie.

Daarnaast werd er een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het College stelde vast dat de redelijke termijn met meer dan twee maanden was overschreden en kende de appellant een schadevergoeding van € 500,- toe. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de Staat der Nederlanden veroordeeld werd tot betaling van de schadevergoeding aan de appellant.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister voor Klimaat en Energie (de minister)

(gemachtigde: mr. M. Wullink)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop

Met het besluit van 20 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam] om subsidie op grond van titel 4.5. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) gedeeltelijk afgewezen.
Met het besluit van 14 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 4 december 2023. Aan de zitting hebben [naam] en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

De subsidieaanvraag
1. [naam] heeft zijn huis verduurzaamd en heeft daartoe voor verschillende isolatiemaatregelen subsidie aangevraagd. De minister heeft de subsidieaanvraag voor het aanbrengen van dakisolatie in het hellend dak afgewezen, omdat het isolatiemateriaal niet een minimale Rd-waarde van 3,5 m2K/W heeft.
2 [naam] voert aan dat de minister de isolatiewaarde van de volledige dakconstructie moet beoordelen. Door het nu aangebrachte isolatiemateriaal in combinatie met eerder aangebracht isolatiemateriaal is de isolatiewaarde van de dakconstructie 4,1 m2K/W. Deze isolatiewaarde voldoet ruim aan de vereiste 3,5 m2K/W. Een deskundige heeft dit bevestigd. [naam] vindt de afwijzing onredelijk. Hij heeft de woning namelijk energiezuiniger gemaakt door deze te verduurzamen. Dit was een forse investering voor een huis uit 1978. Hij voldoet daarmee aan het doel van de Regeling.
3.1
Het College is van oordeel dat het betoog van [naam] dat de minister de isolatiewaarde van de dakconstructie in zijn geheel moet beoordelen, niet slaagt. Artikel 4.5.2., derde lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Regeling bepaalt – voor zover hier van belang – dat subsidie wordt verstrekt voor het aanbrengen van dakisolatiemateriaal, waarbij het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft. Hieruit volgt dat de minister de Rd-waarde van het aangebrachte isolatiemateriaal moet beoordelen. Vaststaat dat het aangebrachte dakisolatiemateriaal waarvoor de subsidie is aangevraagd niet de hiervoor genoemde Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft. Dit dakisolatiemateriaal heeft namelijk een Rd-waarde van 2,07 m2K/W. De verklaring van de deskundige kan [naam] niet baten, omdat die uitgaat van de dakconstructie in zijn geheel.
3.2
Omdat het aangebrachte isolatiemateriaal niet aan de Regeling voldoet en de minister geen ruimte heeft om van de Regeling af te wijken, was de minister gehouden de aanvraag van [naam] in zoverre af te wijzen. Het betoog dat de afwijzing onredelijk is, omdat de verbouwing een forse investering betrof die bijdraagt aan de verduurzamingsdoelstelling van de minister, slaagt dan ook niet.
Overschrijding van de redelijke termijn
4.1
Dat wat [naam] heeft aangevoerd over de duur van de procedure vat het College op als een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In zaken als hier aan de orde geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Uitgangspunt voor de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.2
De termijn is begonnen op de datum waarop de minister het bezwaarschrift heeft ontvangen, te weten op 2 oktober 2021. Dit betekent dat ten tijde van deze uitspraak de redelijke termijn van twee jaar met ruim twee maanden is overschreden. Op basis hiervan heeft [naam] recht op een schadevergoeding van € 500,-.
4.3
De overschrijding van de redelijke termijn is volledig aan het College toe te rekenen, omdat de minister het bezwaarschrift tijdig heeft afgehandeld en de overschrijding tijdens de beroepsprocedure is ontstaan. Daarom zal de Staat worden veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.
Conclusie
5 Het beroep is ongegrond. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [naam] geleden immateriële schade van € 500,-. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
Het College:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan [naam] een schadevergoeding van € 500,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. M. Ettema