ECLI:NL:CBB:2023:707

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
23/1917
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid College van Beroep voor het Bedrijfsleven in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van 19 december 2023 oordeelt het College van Beroep voor het Bedrijfsleven dat het onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Het hoger beroep was ingesteld door [naam 3] tegen de uitspraak op verzet van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2023. Het College heeft vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag is voor het indienen van hoger beroep tegen de griffiersbrieven van de rechtbank, aangezien deze niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De griffiersbrieven zijn niet vatbaar voor bezwaar of hoger beroep, en maken geen deel uit van de aangevallen uitspraak op verzet. Het College concludeert dat het geen bevoegdheid heeft om het hoger beroep te behandelen, en verklaart zich daarom onbevoegd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1917
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 op het hoger beroep van:

[naam 1] en [naam 2] , te Enschede ( [naam 3] ),

tegen de uitspraak op verzet van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2023, met kenmerk ROT 23/350, in het geding tussen

[naam 1]

en

de Autoriteit Consument & Markt.

Samenvatting

In deze uitspraak oordeelt het College dat het onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om zich onbevoegd te verklaren. Artikel 8:108, eerste lid, in samenhang met artikel 8:54, eerste lid onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 [naam 3] heeft met de brief van 31 oktober 2023 hoger beroep ingesteld tegen de in het hogerberoepschrift onder onderstaande punten genoemde onderdelen:
1.1.
de griffiersbrief van 20 september 2023 van de rechtbank Rotterdam;
1.2.
de griffiersbrief van 30 augustus 2023 van de rechtbank Rotterdam;
1.3.
de uitspraak op verzet van 30 augustus 2023 van de rechtbank Rotterdam;
1.4.
een niet vermelde bijlage met verzend- en retour gegevens van PostNL en;
1.5.
tegen alle overige met sub 1.1 t/m 1.4 “samenhangende”, directe en/of indirecte, materiële en/of formele, ex- en/of impliciete, analoge en digitale, geschreven, en de 100% transcripties van de verbale, op tussentijds en/of finaal rechtsgevolg gerichte (rechts)handelingen, en daarmee “samenhangende” overige (voorbereidings)handelingen, zoals bedoeld in artikel 6:3 van de Awb, en/of analoge voorschriften in het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering, en internationale en Europese verdragen ca., en zoals, maar niet-limitatief, door de in de WRO expliciet erkende (maximaal) twee soorten “Rotterdamse-ambtenaren”, en/of “gerechtsinterne en -externe derden, “verricht”, “gepleegd”, “geleverd”, tijdens het zogenaamde “gerechtelijk vooronderzoek” en daarna, en die tot op heden niet schriftelijk aan ondergetekenden van het hogerberoepschrift bekend zijn gemaakt.
3.1
Ten aanzien van de hiervoor omschreven onderdelen waartegen het hoger beroep van [naam 3] zich richt overweegt het College als volgt.
3.2
Het College is van oordeel dat er geen op de Awb gebaseerde wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan kan worden opgekomen tegen de onder 1.1 en 1.2 genoemde griffiersbrieven. Deze zijn immers niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en hierdoor zijn deze ook niet vatbaar voor bezwaar en (hoger) beroep. Bovendien maken deze brieven geen onderdeel uit van de aangevallen uitspraak op verzet (1.3). Deze brieven zijn immers van dezelfde datum (1.2) als de uitspraakdatum en van daarna (1.1) en worden (daarom) niet in de uitspraak op verzet genoemd noch is die uitspraak hierop gebaseerd. Tegen onderdelen 1.1 en 1.2 staat dus geen hoger beroep noch een andere rechtsmiddel open.
3.3
Het College stelt vast dat de onder 1.3 genoemde en aangevallen uitspraak op verzet van 30 augustus 2023 van de rechtbank Rotterdam een uitspraak is die op grond van in artikel 8:55, zevende lid onder a, van de Awb is gedaan. Gelet op het bepaalde in artikel 8:104, tweede lid onder c, van de Awb, is het College van oordeel dat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld noch een andere rechtsmiddel kan worden aangewend.
3.4
Het College is verder van oordeel dat ook de onder 1.4 en 1.5 vermelde geschriften en handelen waartegen [naam 3] wenst op te komen niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Daarom, en ook overigens, bestaat geen op de Awb gebaseerde wettelijke grondslag op grond waarvan hiertegen bezwaar of (hoger) beroep dan wel een ander rechtsmiddel openstaat.
4 De conclusie is dan ook dat het College (kennelijk) onbevoegd is om van het ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
5 Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.