In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2023, zaaknummer 22/1006, is de minister van Economische Zaken en Klimaat in het gelijk gesteld. De minister had vastgesteld dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling). De onderneming, een seizoensgebonden café-restaurant, had een subsidie aangevraagd voor het tweede en derde kwartaal van 2020, maar de minister had deze subsidie vastgesteld op € 0,- en het eerder verstrekte voorschot teruggevorderd.
De onderneming voerde aan dat de berekening van het omzetverlies niet recht deed aan haar situatie, omdat deze enkel gebaseerd was op de referentie- en subsidieperiodes. De minister stelde echter dat de TVL-regeling geen ruimte bood voor afwijkingen van de vastgestelde referentieperiodes en dat de berekeningswijze correct was toegepast. Het College oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van het vereiste omzetverlies, en dat de omstandigheden van de onderneming niet zodanig uitzonderlijk waren dat hiervan afgeweken moest worden.
Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister. De uitspraak benadrukt het belang van de strikte toepassing van de regels binnen de TVL-regeling, vooral in situaties waarin de onderneming niet voldoet aan de gestelde criteria voor subsidie.