In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van twee aanvragen voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvragen betroffen subsidies op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 voor het tweede en derde kwartaal van 2021. De minister had eerder, op 24 augustus en 29 november 2021, de aanvragen afgewezen, waarna de onderneming bezwaar aantekende. De minister verklaarde de bezwaren ongegrond in beslissingen op bezwaar van 28 januari 2022, maar deze beslissingen werden door het College vernietigd in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:CBB:2022:491) en de minister werd opgedragen nieuwe besluiten te nemen.
In de nieuwe beslissingen op bezwaar van 8 september 2022 verklaarde de minister de bezwaren opnieuw ongegrond, waarbij hij zich baseerde op een aangepaste omzet die door de Belastingdienst was vastgesteld. De onderneming ging in beroep tegen deze nieuwe beslissingen. Tijdens de zitting op 5 juni 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de onderneming en de minister vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de aangepaste omzet, die door de Belastingdienst was vastgesteld. De onderneming had betoogd dat de beschikking van de Belastingdienst niet mocht worden gehanteerd, omdat er nog een bezwaarprocedure liep. Het College wees dit verzoek af en concludeerde dat de rechtmatigheid van de beschikking van de Belastingdienst buiten de omvang van het geding viel. De beslissing van de minister om de aanvragen af te wijzen werd derhalve gehandhaafd, en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.