ECLI:NL:CBB:2023:702

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
22/2130 en 22/2131
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van TVL-aanvragen door de minister van Economische Zaken en Klimaat na vernietiging van eerdere beslissingen op bezwaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van twee aanvragen voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvragen betroffen subsidies op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 voor het tweede en derde kwartaal van 2021. De minister had eerder, op 24 augustus en 29 november 2021, de aanvragen afgewezen, waarna de onderneming bezwaar aantekende. De minister verklaarde de bezwaren ongegrond in beslissingen op bezwaar van 28 januari 2022, maar deze beslissingen werden door het College vernietigd in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:CBB:2022:491) en de minister werd opgedragen nieuwe besluiten te nemen.

In de nieuwe beslissingen op bezwaar van 8 september 2022 verklaarde de minister de bezwaren opnieuw ongegrond, waarbij hij zich baseerde op een aangepaste omzet die door de Belastingdienst was vastgesteld. De onderneming ging in beroep tegen deze nieuwe beslissingen. Tijdens de zitting op 5 juni 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de onderneming en de minister vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de aangepaste omzet, die door de Belastingdienst was vastgesteld. De onderneming had betoogd dat de beschikking van de Belastingdienst niet mocht worden gehanteerd, omdat er nog een bezwaarprocedure liep. Het College wees dit verzoek af en concludeerde dat de rechtmatigheid van de beschikking van de Belastingdienst buiten de omvang van het geding viel. De beslissing van de minister om de aanvragen af te wijzen werd derhalve gehandhaafd, en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2130 en 22/2131
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., gevestigd te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister).

Procesverloop

Met het besluit van 24 augustus 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen (22/2130). Met het besluit van 29 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen (22/2131). Met twee afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 28 januari 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
De onderneming is in beroep gegaan tegen de beslissingen op bezwaar van 28 januari 2022. Het College heeft in de uitspraak van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491) de beslissingen op bezwaar vernietigd en de minister opgedragen om nieuwe besluiten te nemen.
Met de nieuwe beslissingen op bezwaar van 8 september 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming in beide zaken opnieuw ongegrond verklaard. De onderneming heeft beroep ingesteld tegen deze nieuwe beslissingen op bezwaar. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn behandeld op de zitting van 5 juni 2023, gelijktijdig met de beroepszaken 22/889 en 22/2526. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en [naam 3] namens de onderneming, bijgestaan door gemachtigde [naam 4] , en mr. M. van den Brink en drs. E.S.M. Slot namens de minister.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In beide zaken is het referentiekwartaal voor het berekenen van het omzetverlies van de onderneming het derde kwartaal van 2020. In de eerdere besluiten heeft de minister de omzet die voor dat kwartaal was aangegeven bij de Belastingdienst niet aannemelijk geacht. In de uitspraak van 2 augustus 2022 heeft het College geoordeeld dat de aangifte bij de Belastingdienst het uitgangspunt is en dat het niet aan de minister is om daar onderzoek naar te doen. Als de minister de aangegeven omzet niet aannemelijk vindt, ligt het op zijn weg om navraag te doen bij de Belastingdienst. Pas als de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot een aanpassing van de aangifte, kan de minister besluiten de subsidieverlening daarop aan te passen.
3. In de nieuwe beslissingen op bezwaar geeft de minister aan dat hij navraag heeft gedaan bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft laten weten te hebben besloten om de omzet over het referentiekwartaal aan te passen naar nihil. Uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst inderdaad een beschikking heeft genomen waarin de omzet op nihil is gesteld. De minister is in de nieuwe beslissingen op bezwaar uitgegaan van de aangepaste omzet en heeft besloten dat hij geen aanleiding ziet om de besluiten tot afwijzing van de TVL-subsidie te herzien. Het College oordeelt dat de minister zich met deze werkwijze aan het kader heeft gehouden dat in de uitspraak van 2 augustus 2022 is bepaald.
4. De onderneming heeft zich op het standpunt gesteld dat (nog) niet mag worden uitgegaan van de beschikking van de Belastingdienst. De onderneming heeft gezien de timing een sterk vermoeden dat de beschikking van de Belastingdienst is ingegeven door het contact vanuit RVO en de eerdere uitspraak van het College. De onderneming acht dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op misbruik van bevoegdheid. De onderneming wijst erop dat er nog een bezwaarprocedure loopt bij de Belastingdienst en dat de beschikking dus nog niet onherroepelijk vaststaat.
5. Het College heeft op de zitting het verzoek van de onderneming om de communicatie tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Belastingdienst op te vragen en het verzoek van de onderneming om de bezwaarprocedure bij de Belastingdienst af te wachten afgewezen.
6. Het College kan alleen oordelen over de nieuwe beslissingen op bezwaar over de TVL-subsidie. De rechtmatigheid van de beschikking van de Belastingdienst, de motieven van de Belastingdienst en de eventuele rol van RVO daarbij vallen buiten de omvang van dit geding. Voor de vraag of de nieuwe beslissingen op bezwaar terecht zijn genomen is alleen relevant of de Belastingdienst is overgegaan tot aanpassing van de aangifte. Dat is gebeurd en daar mocht de minister in de nieuwe beslissingen op bezwaar van uitgaan. Het College wijst erop dat in het geval de Belastingdienst het bezwaar van de onderneming gegrond verklaart en de aangifte alsnog accepteert, de onderneming bij de minister een herzieningsverzoek kan indienen. De minister heeft op de zitting toegezegd dat in dat geval een inhoudelijke herbeoordeling zal worden uitgevoerd.
7. De beslissing op bezwaar en de grondslag waarop die berust is juist.
8. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.
w.g. M. van der Knijff w.g. J.P.A. Schaafsma