ECLI:NL:CBB:2023:689

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
22/1602, 23/271, 23/272, 23/373 en 23/662
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 december 2023, worden vijf zaken behandeld die betrekking hebben op de afwijzing van subsidieaanvragen door de minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister, die de aanvragen voor subsidies voor verschillende kwartalen heeft afgewezen, omdat het omzetverlies niet voldeed aan de vereisten van minimaal 20%. De minister heeft de afwijzingen gemotiveerd door te verwijzen naar de berekening van het omzetverlies op basis van een referentiekwartaal, het derde kwartaal van 2020, en heeft aangegeven dat de gekozen referentiekwartalen niet representatief zijn voor de onderneming.

De onderneming heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de minister niet op alle bezwaargronden is ingegaan en dat het referentiekwartaal niet representatief is. Het College oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvragen zijn afgewezen en dat de gekozen referentiekwartalen in overeenstemming zijn met de regelgeving. Het College benadrukt dat de TVL een generiek opgestelde regeling is en dat het niet mogelijk is om voor elke onderneming afzonderlijk te kijken naar de meest gunstige regeling.

Het College concludeert dat de afwijzing van de aanvragen niet onrechtmatig of onevenredig is, en dat de onderneming niet in aanmerking komt voor de gevraagde subsidies. De beroepsgronden van de onderneming worden ongegrond verklaard, en in twee zaken wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1602, 23/271, 23/272, 23/273 en 23/662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaken tussen

[naam 1] te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Zaak 22/1602: Met het besluit van 31 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 27 juni 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaak 23/271: Met het besluit van 21 februari 2022 heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming over de subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering MKB COVID-19 voor de maanden juni tot en met september 2020 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 21 november 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaak 23/272: Met het besluit van 12 juli 2022 heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming over de TVL-aanvraag voor het vierde kwartaal van 2021 (zie zaak 22/1602) afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 21 november 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaak 23/273: Met het besluit van 28 juli 2022 heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming over de TVL-aanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 21 november 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaak 23/662: Met het besluit van 28 juli 2022 heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming over de aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (Startersregeling) voor het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 3 februari 2023 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de vijf beslissingen op bezwaar beroep ingesteld. De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 14 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de onderneming [naam 2] , bijgestaan door [naam 3] , en namens de minister [naam 4] en [naam 5] .

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over vijf zaken van dezelfde onderneming. Het College bespreekt deze zaken in de uitspraak niet op volgorde van zaaknummer, maar gezien de inhoudelijke overlap in deze volgorde: zaak 22/1602, zaak 23/272, zaak 23/273, zaak 23/271 en ten slotte zaak 23/662.
Zaak 22/1602
2 Deze zaak gaat over de afwijzing van de TVL-aanvraag van de onderneming voor het vierde kwartaal van 2021. De aanvraag is afgewezen omdat het omzetverlies lager dan 20% was. [1] Dat heeft de minister berekend aan de hand van een referentiekwartaal, het derde kwartaal van 2020. [2]
3 De onderneming voert allereerst aan dat de minister in de beslissing op bezwaar van 27 juni 2022 niet op alle bezwaargronden is ingegaan.
4 Het College volgt de onderneming niet in dat standpunt. De minister is weliswaar niet op alle bezwaargronden afzonderlijk ingegaan, maar heeft in de kern gereageerd op het betoog van de onderneming en toegelicht waarom hij de aanvraag heeft afgewezen. De minister heeft dus niet in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld.
5 De onderneming voert aan dat de minister bij de berekening van het omzetverlies het derde kwartaal van 2020 niet als referentiekwartaal had mogen gebruiken. De minister heeft bij het bepalen van het referentiekwartaal namelijk gekeken naar de datum van inschrijving van de onderneming bij de Kamer van Koophandel (6 november 2019), terwijl de minister volgens de onderneming had moeten kijken naar de start van de activiteiten (6 maart 2020 dan wel 13 februari 2020). De onderneming verwijst daarbij naar een uitspraak van het College van 31 augustus 2021. [3] De onderneming vindt bovendien dat alle referentiekwartalen waarin coronamaatregelen aan de orde waren niet representatief zijn. De onderneming wijst op de NOW-regeling, waarbij andere referentieperioden worden gehanteerd. De onderneming vindt dat ofwel het derde kwartaal van 2021 als referentie moet worden gebruikt, ofwel bij referentiekwartalen waarin ook coronamaatregelen aan de orde waren de omzet moet worden gecorrigeerd voor de perioden waarin de onderneming moest sluiten.
6 Uit artikel 2.5.3, derde lid, van de TVL vloeit voort dat voor deze onderneming het eerste dan wel het derde kwartaal van 2020 het referentiekwartaal is. De TVL biedt geen mogelijkheid om daarvan af te wijken. In tegenstelling tot bij eerdere kwartalen biedt de regeling voor dit kwartaal geen mogelijkheid om in plaats van de inschrijfdatum bij het Handelsregister de ‘start van de activiteiten’ als uitgangspunt te gebruiken. Op het aanvraagformulier heeft de onderneming gekozen voor het derde kwartaal van 2020.
7 De onderneming stelt een alternatief referentiekwartaal en een alternatieve berekeningsmethode voor, omdat zij het derde kwartaal van 2020 niet representatief vindt. Het College oordeelt dat het gegeven dat het omzetverlies ook op een andere (volgens de onderneming eerlijkere) manier bepaald kan worden, of dat in andere regelingen andere keuzes worden gemaakt, nog niet betekent dat de manier waarop dat in de TVL gebeurt onrechtmatig of onevenredig is. Er zullen altijd ondernemingen zijn die buiten de boot vallen, dat maakt de regeling op zichzelf nog niet onrechtmatig. Daarbij weegt het College ook mee dat de TVL een generiek opgestelde regeling is, waarbij het dus niet mogelijk is om voor elke onderneming afzonderlijk te kijken wat de meest gunstige regeling is.
8. Er was ook geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden, die specifiek voor deze onderneming golden, waardoor de onderneming in de referentieperiode nauwelijks of geen omzet heeft kunnen maken. Het College oordeelt daarom dat de minister terecht het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal heeft gehanteerd.
9. De onderneming voert verder aan dat de afwijzing onevenredig is. Doordat de onderneming geen TVL-subsidie heeft gekregen is zij in de financiële problemen geraakt. De onderneming zal nog lang nodig hebben om daar weer bovenop te komen. De onderneming doet ook een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
10 Het College oordeelt dat het gegeven dat de onderneming financiële gevolgen ondervindt de afwijzing nog niet onevenredig maakt. Dat een onderneming getroffen is door coronamaatregelen is op zichzelf niet voldoende om TVL-subsidie te krijgen, dan moet aan de voorwaarden uit de TVL voldaan worden. Dat de onderneming bij het hanteren van een andere referentieomzet wel subsidie zou hebben gekregen, maakt de afwijzing niet onevenredig. Het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM slaagt niet. Een weigering om coronasteun te verlenen is niet gelijk te stellen met het ontnemen van eigendom. Voor zover de onderneming bedoelt dat de coronamaatregelen een inbreuk op haar eigendomsrecht zijn, valt dat buiten de grenzen van dit geding. Deze zaak gaat namelijk over TVL-subsidie, niet over de coronamaatregelen in het algemeen.
11 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de gekozen referentieperiode. Omdat dan geen sprake is van minimaal 20% omzetverlies, heeft de minister de aanvraag terecht afgewezen. Dit beroep is ongegrond.
Zaak 23/272
12 Deze zaak gaat over het herzieningsverzoek van de onderneming over de TVL-aanvraag voor het vierde kwartaal van 2021. Dat is hetzelfde kwartaal als in de zaak 22/1602. De beroepsgronden die de onderneming heeft aangevoerd overlappen met de beroepsgronden in die zaak. Het College ziet geen aanleiding om daarover bij het herzieningsverzoek anders te oordelen. Dit beroep is ongegrond.
Zaak 23/273
13 Deze zaak gaat over het herzieningsverzoek van de onderneming over de TVL-aanvraag voor het eerste kwartaal van 2022. Op basis van het berekende omzetverlies heeft de minister subsidie ter hoogte van € 20.128,79 verleend. Dat omzetverlies heeft de minister berekend aan de hand van een referentiekwartaal, het derde kwartaal van 2020. [4]
14 De onderneming is het niet eens met de hoogte van de subsidie. De beroepsgronden die de onderneming heeft aangevoerd richten zich tegen het gebruikte referentiekwartaal. Uit artikel 2.6.3, derde lid, aanhef en onder b van de TVL vloeit voort dat voor deze onderneming het eerste dan wel het derde kwartaal van 2020 het referentiekwartaal is. De TVL biedt geen mogelijkheid om daarvan af te wijken. Bij dit kwartaal biedt de regeling geen mogelijkheid om in plaats van de inschrijfdatum bij het Handelsregister de ‘start van de activiteiten’ als uitgangspunt te gebruiken. Op het aanvraagformulier heeft de onderneming gekozen voor het derde kwartaal van 2020.
15 De beroepsgronden die de onderneming heeft aangevoerd tegen het gebruik van het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal overlappen met de beroepsgronden in de zaak 22/1602. Het College ziet geen aanleiding om daarover bij dit subsidiekwartaal anders te oordelen. Dit beroep is ongegrond.
Zaak 23/271
16 Deze zaak gaat over het herzieningsverzoek van de onderneming over de subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering MKB COVID19 voor de maanden juni tot en met september 2020. De minister heeft naar aanleiding van de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 [5] opnieuw naar de aanvraag gekeken. Daarbij heeft de minister nu de ‘start van de activiteiten’ als criterium gebruikt, in plaats van de inschrijfdatum bij het Handelsregister. Volgens de minister heeft de onderneming ook bij gebruik van dat criterium geen recht op subsidie, omdat er geen sprake is van omzetverlies.
17 De onderneming vindt dat de minister ten onrechte 13 februari 2021, de datum waarop de exploitatievergunning is verleend, als startdatum heeft gehanteerd. Volgens de onderneming moet dit 6 maart 2021 zijn, de datum waarop het restaurant na de verbouwing daadwerkelijk open is gegaan.
18 Het College beoordeelt ambtshalve of de onderneming procesbelang heeft bij deze zaak. Het College heeft nagerekend dat als het College de onderneming gelijk zou geven en 6 maart 2021 als startdatum gehanteerd wordt, nog steeds geen sprake is van omzetverlies. Dat heeft de onderneming op de zitting niet betwist. De onderneming heeft op de zitting vervolgens nog toegevoegd dat het besluit ‘linksom of rechtsom’ niet deugt als de uitkomst daarvan is dat de onderneming geen steun krijgt. Het College heeft geen enkel aanknopingspunt om dat te oordelen.
19 Het College oordeelt ambtshalve dat er in deze zaak geen sprake is van procesbelang, omdat het beroep van de onderneming er niet toe kan leiden dat zij wel TVL-subsidie krijgt. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Zaak 23/662
20 Deze zaak gaat over het herzieningsverzoek van de onderneming over de subsidieaanvraag op grond van de Startersregeling voor het eerste kwartaal van 2021. Op basis van het berekende omzetverlies heeft de minister subsidie ter hoogte van € 37.209,18 verleend. Dat omzetverlies heeft de minister berekend aan de hand van een referentiekwartaal, het derde kwartaal van 2020. [6] De minister heeft het herzieningsverzoek afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, omdat er volgens de minister geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
21 De onderneming vindt dat wel sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens de onderneming is de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 [7] een nieuw feit. De onderneming stelt dat op basis van die uitspraak niet naar de inschrijfdatum in het Handelsregister (6 november 2019) gekeken moet worden, maar naar de feitelijke start van de activiteiten (6 maart 2020). De onderneming stelt daarnaast dat op basis van die uitspraak het vastgestelde subsidiebedrag een evidente misslag of onredelijkheid is.
22 Het College beoordeelt ambtshalve of de onderneming procesbelang heeft bij deze zaak. Als het College de onderneming gelijk zou geven en als 6 maart 2021 als startdatum gebruikt zou worden, leidt dit niet tot een wijziging van het omzetverlies en de hoogte van de subsidie. Een wijziging van de startdatum leidt namelijk niet tot een ander referentiekwartaal, dat blijft het derde kwartaal van 2020. [8] Er is dan dus geen reden voor herziening.
23 Het College oordeelt ambtshalve dat er in deze zaak geen sprake is van procesbelang, omdat het beroep van de onderneming er niet toe kan leiden dat het subsidiebesluit wordt herzien. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie
24 Het beroep in de zaken 22/1602, 23/272 en 23/273 is ongegrond. Het beroep in de zaken 23/271 en 23/662 is niet-ontvankelijk.
25 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep in de zaken 22/1602, 23/272 en 23/273 ongegrond;
- verklaart het beroep in de zaken 23/271 en 23/662 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
M. van der Knijff De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 2.5.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL.
2.Artikel 2.5.3, derde lid, van de TVL.
4.Artikel 2.6.3, derde lid, aanhef en onder b van de TVL.
6.Artikel 2.1.2, tweede lid, van de Startersregeling.
8.Artikel 2.1.2, tweede lid, van de Startersregeling.