ECLI:NL:CBB:2023:670

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/1922
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake euthanasie van runderen door veehouder

In deze zaak heeft een veehouder een spoedprocedure aangespannen tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hij verplicht werd om drie van zijn runderen te euthanaseren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Zowel de eigen dierenarts van de veehouder als de toezichthoudend dierenarts van de minister hebben euthanasie noodzakelijk geacht vanwege de slechte gezondheidstoestand van de dieren. De veehouder heeft enkel zijn eigen mening tegenover deze adviezen gesteld, zonder voldoende onderbouwing.

Het besluit van de minister, dat op 13 november 2023 is genomen, stelde vast dat de veehouder zijn dieren niet op de juiste wijze had verzorgd. De minister legde een last onder bestuursdwang op, die inhield dat de veehouder binnen één dag drie runderen moest euthanaseren. De veehouder heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 november 2023 hebben de veehouder en zijn gemachtigden, alsook de vertegenwoordigers van de minister, hun standpunten toegelicht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van voldoende spoedeisend belang, gezien de onomkeerbaarheid van de euthanasie. De veehouder betwistte de noodzaak van euthanasie, maar de voorzieningenrechter vond de argumenten van de dierenartsen overtuigender. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister terecht had gehandeld en dat het besluit rechtmatig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet veroordeeld tot proceskosten.

Uitspraak

proces-verbaal

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 23/1922
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , [naam 1]

(gemachtigde: mr. P. Sipma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F.D. Weken).

Procesverloop

In het besluit van 13 november 2023 (besluit) heeft de minister geconstateerd dat [naam 1] zijn dieren die ziek of gewond lijken niet onmiddellijk op juiste wijze heeft verzorgd. De minister heeft een last onder bestuursdwang opgelegd, die inhoudt dat [naam 1] het advies van zijn dierenarts in het visiteformulier van 9 november 2023 binnen één dag moet opvolgen. Dat houd onder andere in dat [naam 1] binnen één dag na het besluit drie van zijn runderen (met werknummers [… 1] , [… 2] en [… 3] ) moet euthanaseren en de rest van de geadviseerde behandeling bij andere runderen in of voort moet zetten.
[naam 1] heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 november 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] en namens de minister mr. A.F.D. Weken en [naam 3] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, dat vereist.
3 Voor zover de voorzieningenrechter in deze uitspraak een oordeel geeft over de rechtmatigheid van het besluit, is dat een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure.
4 In dit geval vindt de voorzieningenrechter (en zijn partijen het er ook over eens) dat sprake is van voldoende spoedeisend belang. In het besluit is [naam 1] onder meer opgedragen om drie van zijn runderen te euthanaseren. Als [naam 1] dat niet binnen een dag realiseert, is het effect van het besluit dat de minister zelf tot euthanasie van de runderen over kan gaan. Aangezien dat een onomkeerbare maatregel is, heeft [naam 1] een spoedeisend belang bij deze procedure.
5 Wat [naam 1] met deze procedure wil bereiken is dat hij niet over hoeft te gaan tot het euthanaseren van de drie runderen. Het besluit is volgens hem niet terecht, omdat er geen noodzaak is om de dieren direct te euthanaseren. De dieren zijn regelmatig bekapt en hebben behandelingen gehad. Ze verkeren niet in een zodanig slechte gezondheid dat ze per direct moeten worden geëuthanaseerd. De overtreding kan ook worden beëindigd met lichtere middelen, zoals het verlenen van medische zorg. De runderen waren immers nog mobiel.
6 Volgens de minister is het per direct euthanaseren van de drie runderen de enige optie voor deze dieren. Op 9 november 2023 hebben een inspecteur en twee toezichthoudende dierenartsen van de minister een bezoek gebracht aan de bedrijfslocatie. Tijdens de inspectie bleken verschillende dieren ziek te zijn. De inspecteur en de toezichthoudend dierenartsen hebben daarop [naam 1] verzocht om zijn eigen dierenarts per direct in te schakelen. De eigen dierenarts heeft op diezelfde dag een bedrijfsbezoek afgelegd en voor drie runderen het advies van euthanasie gegeven. Ook de toezichthoudend dierenartsen hebben tijdens de inspectie vastgesteld dat de dieren zichtbaar ernstige pijn hebben.
7 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de minister [naam 1] verwijt dat hij er geen zorg voor heeft gedragen dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd. Dit levert een overtreding op van artikel 1.7 van het Besluit houders van dieren. Dat dit artikel is overtreden door [naam 1] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd door de minister en door [naam 1] ook niet bestreden.
8 De voorzieningenrechter vindt dat [naam 1] niet goed heeft onderbouwd dat er geen noodzaak is om de drie runderen waar het hier om gaat direct te euthanaseren. Zowel de eigen dierenarts van [naam 1] als de toezichthoudend dierenarts [naam 4] van de minister vinden dat wel noodzakelijk. De eigen dierenarts heeft dat opgeschreven en onderbouwd in het visiteformulier van 9 november 2023. De toezichthoudend dierenarts [naam 4] heeft dat bevestigd in een veterinaire verklaring van 16 november 2023. [naam 1] geeft aan dat hij het hier niet mee eens is, maar de voorzieningenrechter weegt het oordeel van de beide dierenartsen, die als deskundig beschouwd moeten worden op dit gebied, zwaarder dan de mening van [naam 1] . De stelling ter zitting dat de runderen nog mobiel zijn en nog behandeld kunnen worden, wordt dan ook niet gevolgd. Verder heeft [naam 1] opgemerkt dat er geen foto’s in het dossier zitten van de poten van de runderen. Dit maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders, omdat de bevindingen voldoende zijn onderbouwd met de ter plaatse geconstateerde overtredingen.
9 Voor zover [naam 1] aanvoert dat de bevindingen van zijn eigen dierenarts ten onrechte tegen hem gebruikt worden, volgt de voorzieningenrechter hem niet. De dierenarts is weliswaar gekomen nadat de minister [naam 1] in de gelegenheid had gesteld om de eigen dierenarts te raadplegen. Maar dat maakt niet dat de dierenarts niet meer vrij was om de runderen op basis van zijn eigen expertise te onderzoeken en daarover advies te geven. Dat de eigen dierenarts onder contract zou staan bij de minister is door de minister betwist. Ook de voorzieningenrechter ziet voor deze stelling geen basis. Het standpunt van [naam 1] slaagt dus niet. Duidelijk is dat [naam 1] niet tevreden is over het handelen van zijn dierenarts. Maar daar gaat de voorzieningenrechter niet over.
10 De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat het besluit rechtmatig is en wijst het verzoek af. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. L.N. Foppen