ECLI:NL:CBB:2023:668

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/1005
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft de ondernemer beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin de subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 op € 0,- is vastgesteld. De minister had eerder het betaalde voorschot teruggevorderd. Na een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar, heeft de minister in een later besluit alsnog subsidie toegekend, maar de ondernemer was het niet eens met de berekening van het omzetverlies. De ondernemer stelde dat de huurinkomsten niet meegeteld moesten worden bij de berekening van het omzetverlies, maar de minister had deze wel meegenomen. De ondernemer verzocht om een verhoging van de subsidie of een andere vergoeding vanwege een vermeende schending van de hoorplicht. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de ondernemer geen procesbelang had. Wel werd bepaald dat de minister het griffierecht aan de ondernemer moest vergoeden, aangezien de ondernemer gelijk had gekregen in de subsidietoekenning.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] (de ondernemer),

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

(gemachtigden: mrs. A.M.D. Dijkstra en N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 11 augustus 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.581,08 teruggevorderd.
Met het besluit van 20 februari 2023 (het bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 7 augustus 2023 (het bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer alsnog gegrond verklaard, het bestreden besluit I ingetrokken en het vaststellingsbesluit herroepen. De minister heeft een subsidie vastgesteld van € 3.226,35.
De zitting was op 2 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1.1
De minister is voor de berekening van het omzetverlies uitgegaan van de aangiften omzetbelasting. Gelet op de omstandigheid dat de ondernemer een eenmanszaak drijft en met twee volgnummers aangifte omzetbelasting doet, heeft de minister de omzet van beide volgnummers bij elkaar opgeteld (artikel 2.3.3, vijfde lid, van de TVL). Hiermee komt de minister uit op een omzetverlies van 31,3%. Dit is meer dan het vereiste minimum van 30% omzetverlies, waardoor de ondernemer in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL (artikel 2.3.2, tweede lid, onder a van de TVL). De ondernemer voldoet ook aan de overige voorwaarden van de TVL.
1.2
De ondernemer is het niet eens met de berekening van het omzetverlies in bestreden besluit II. Volgens de ondernemer moeten de inkomsten uit de verhuur van onroerende zaken niet worden meegenomen bij de vaststelling van het omzetverlies, omdat die verhuur niet tot de reguliere bedrijfsactiviteit hoort en overigens ook op persoonlijke titel plaatsvindt. Bij drie eerdere subsidieaanvragen en één latere subsidieaanvraag op grond van de TVL heeft de minister die huurinkomsten niet meegenomen bij de berekening van het omzetverlies. De ondernemer merkt wel op dat de andere manier van berekenen die de minister voor dit kwartaal heeft gehanteerd, geen invloed heeft op de hoogte van de toegekende subsidie. Verder stelt de ondernemer dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden. In verband daarmee verzoekt de ondernemer de TVL-subsidie met 25% te verhogen of een andere vergoeding daarvoor te geven.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling College
3.1
De minister heeft bij het bestreden besluit II aan de ondernemer alsnog TVL-subsidie toegekend voor Q2 2021. Niet in geschil is dat materieel geheel tegemoetgekomen is aan het bezwaar en dat de wijze van berekening die de ondernemer voorstaat geen invloed heeft op de hoogte van de subsidie. Ook is vast komen te staan dat er geen lopende TVL-aanvragen van de ondernemer zijn waarvoor een oordeel over de wijze van berekening van het omzetverlies relevant kan zijn. Een oordeel daarover voor anderen die in dezelfde situatie zitten, zoals de ondernemer wenst, kan in deze procedure niet gegeven worden omdat het de rechtspositie van de ondernemer niet raakt. De ondernemer heeft daar dus geen belang bij.
3.2
De ondernemer heeft ook geen belang bij een oordeel over het niet horen in bezwaar. Als de hoorplicht geschonden zou zijn, bereikt de ondernemer daarmee niet meer dan al bereikt is. Een vergoeding voor het eventueel schenden van de hoorplicht wordt in een bestuursrechtelijke procedure als deze niet gegeven en een verhoging van de subsidie op die grond is ook geen mogelijke uitkomst.
3.3
Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Wel is er aanleiding om te bepalen dat de minister het griffierecht aan de ondernemer moet vergoeden. De ondernemer heeft immers gelijk gekregen.
Slotsom
4.1
Omdat het bestreden besluit I is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat de onderneming nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I, zal dat beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2
Voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit II is ook dat
niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer is. De minister moet het door de ondernemer betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I en het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan de ondernemer te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. E.C.C. Deen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. E.C.C. Deen

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, eerste en tweede lid
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.2, eerste en tweede lid, aanhef en onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.3.3, eerste, tweede, derde en vierde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 31 maart 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de
Wet op de Omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.