ECLI:NL:CBB:2023:662

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
22/1719
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming, een horecabedrijf dat sinds april 2018 actief is, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een TVL-subsidie (Tegemoetkoming Vaste Lasten) voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat op basis van het feit dat de onderneming in de subsidieperiode minder dan 20% omzetverlies had geleden ten opzichte van de referentieperiode van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019. De onderneming betoogde dat de referentiesystematiek onrechtvaardig was, omdat zij haar bedrijf had uitgebreid door een naastgelegen pand aan te kopen, wat de vergelijking met de referentieperiode oneerlijk maakte.

De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarop de onderneming in beroep ging. Tijdens de zitting op 28 september 2023 werd het standpunt van de onderneming toegelicht, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat er geen juridische belemmeringen waren voor het gebruik van de gekozen referentieperiode. Het College stelde vast dat de minister geen andere referentieperiode had hoeven gebruiken en dat er geen hardheidsclausule in de regeling was opgenomen die een uitzondering zou rechtvaardigen. De omstandigheid dat de onderneming niet kon weten dat de uitbreiding van haar bedrijf zou leiden tot een afwijzing van de subsidie, werd door het College als onvoldoende beschouwd om een uitzondering te maken.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de subsidie door de minister werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. H. van den Heuvel, met mr. P.M. Beishuizen als griffier, en vond plaats op 28 november 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] C.V., te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Met het besluit van 10 februari 2022 (subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021 afgewezen.
Met het besluit van 4 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 28 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen gemachtigden van partijen. Voor de onderneming hebben aan de zitting verder deelgenomen [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Samenvatting
1. De onderneming exploiteert sinds april 2018 een horecabedrijf. Voor de uitbraak van corona heeft de onderneming het naastgelegen pand gekocht. Zij heeft haar onderneming hiermee uitgebreid. Vanwege de coronamaatregelen kon de onderneming echter niet of maar beperkt open zijn. De onderneming heeft subsidie aangevraagd voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming in de subsidieperiode niet meer dan 20% omzetverlies heeft geleden ten opzichte van de referentieperiode die loopt van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019. De onderneming is het hier niet mee eens. Zij is van mening dat er een andere referentieperiode moet worden aangehouden omdat het bedrijf is uitgebreid. Het betoog van de onderneming slaagt niet. Het College licht hieronder toe waarom het tot dit oordeel is gekomen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming stelt dat de minister een andere referentieperiode had moeten gebruiken. Wanneer de omzet van de subsidieperiode wordt vergeleken met de omzet van de referentieperiode worden appels met peren vergeleken. Dat kan niet de bedoeling zijn. Er is sprake van evidente juridische belemmeringen omdat de onderneming na de toe te passen referentieperiode is uitgebreid. Met de aankoop van het naastgelegen pand is de exploitatieoppervlakte namelijk uitgebreid naar 164 m². Dit is een bijzondere omstandigheid. Het is weliswaar een ondernemerskeuze geweest om het gebouw aan te schaffen, maar het geïnvesteerde geld voor onder andere de aankoop en de verbouwing moet worden terugverdiend.
Standpunt van de minister
4 De minister ziet geen aanleiding om op grond van de regeling en gelet op de overgelegde aangifte voor de omzetbelasting een andere referentieperiode te gebruiken. Er zijn ook geen uitzonderlijke omstandigheden die daartoe aanleiding geven.
Oordeel van het College
5.1
Het College begrijpt het standpunt van de onderneming in die zin dat zij de referentiesystematiek als onredelijk ervaart vanwege de voor haar ongunstige werking, omdat de exploitatieoppervlakte is uitgebreid ten opzichte van de referentieperiode en dat zij daarom een andere referentieperiode logischer zou vinden. Van evidente juridische belemmeringen, zoals gesteld door de onderneming, is hierbij naar het oordeel van het College niet gebleken.
De onderneming heeft op grond van artikel 2.5.3, tweede lid, van de TVL gekozen voor de referentieperiode oktober, november en december van 2019. Alleen in de gevallen zoals genoemd in de artikelen 2.5.3, derde en vierde lid van de TVL mag de minister voor het bepalen van het omzetverlies een andere referentieperiode gebruiken. Tussen partijen is niet in geschil dat deze uitzonderingen zich in dit geval niet voordoen.
5.2
De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Het doel van de TVL is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in de problemen komen door omzetverlies. Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, en om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Daarbij kan worden gedacht aan een onderneming die in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet had en daarom niet in aanmerking komt voor een subsidie (Kamerstukken II, 2020/21, 35 420, nr. 233). Het College vindt dat niet onredelijk. Een dergelijke omstandigheid doet zich in dit geval niet voor. De omstandigheid dat de onderneming niet kon weten dat de keuze om de onderneming uit te breiden tot gevolg zou hebben dat zij voor dit kwartaal op grond van de TVL niet voor subsidie in aanmerking zou komen, is naar het oordeel van het College onvoldoende om een uitzondering te maken.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van
mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 november 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. P.M. Beishuizen

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.2. (verstrekking subsidie), eerste lid en tweede lid, onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt.
Artikel 2.5.3. (bepaling omzetverlies), eerste, tweede, derde en vierde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
4. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode het derde kalenderkwartaal van 2020 voor een getroffen MKB-onderneming waarvan de eigenaar of een van de eigenaren ten genoegen van de minister kan aantonen minimaal drie weken van beide referentieperiodes, bedoeld in het tweede lid, recht te hebben gehad op zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, en als gevolg daarvan door de getroffen MKB-onderneming geen representatieve omzet is behaald in de referentieperiode.