ECLI:NL:CBB:2023:650

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
23/1241 en 23/1242
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in het kader van subsidie COVID-19

In deze uitspraak van 21 november 2023, gedaan door de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, wordt de minister van Economische Zaken en Klimaat veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan een onderneming. De uitspraak betreft de zaak met de nummers 23/1241 en 23/1242, waarin de voorzieningenrechter zonder zitting heeft geoordeeld. De minister is tegemoetgekomen aan de onderneming door een hogere subsidie vast te stellen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor de derde en vierde kwartaal van 2021. Hierdoor had de onderneming geen belang meer bij de verzoeken die zij had ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de minister de proceskosten moet vergoeden. De hoogte van de proceskosten is vastgesteld op € 837,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast moet de minister de griffierechten van in totaal € 730,- aan de onderneming vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1241 en 23/1242
uitspraak zonder zitting van de voorzieningenrechter van 21 november 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming),

gemachtigde: mr. [naam 2] ,
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Samenvatting

In deze uitspraak veroordeelt de voorzieningenrechter de minister tot vergoeding van de proceskosten omdat de minister aan de onderneming is tegemoetgekomen.

Beoordeling

1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb.
3 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
4 De onderneming heeft een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende meerdere beroepsprocedures ingediend. Daarvan lopen thans nog de verzoeken die bij het College zijn geregistreerd onder zaaknummers 23/1241 en 23/1242, die samenhangen met de beroepsprocedures onder zaaknummers 23/394 en 23/395. De voorzieningenrechter stelt vast dat de onderneming de verzoeken onder zaaknummers 23/1241 en 23/1242 met de brieven van 26 juni 2023 heeft ingetrokken en daarbij verzocht heeft om uitspraak te doen over de vergoeding van de proceskosten. Reden hiervoor is dat de minister in de beroepsprocedures met de herzieningsbesluiten van 16 juni 2023 alsnog een hogere subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q3 2021 en Q4 2021 heeft vastgesteld. Hiermee is de minister aan de onderneming tegemoetgekomen en heeft de onderneming geen belang meer bij de verzoeken.
5 Nu de minister de onderneming is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de minister tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden vastgesteld op € 837,- (1 punt ter waarde van € 837,- voor het indienen van de verzoekschriften, als zijnde samenhangende zaken, met een wegingsfactor 1,0). Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter hier nog op dat ook de voornoemde beroepsprocedures zijn ingetrokken, maar dat daarvoor bij afzonderlijke uitspraken een beslissing over de gevraagde proceskostenvergoeding zal worden genomen.
6 De voorzieningenrechter draagt de minister op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb op de griffierechten ten bedrage van € 365,- per verzoekschriftprocedure, dus in totaal een bedrag van € 730,-, aan de onderneming te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 837,-.
  • draagt de minister op de griffierechten tot een bedrag van € 730,- aan de onderneming te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel